Reportages

Een archief van eigen reportages.
Over bliksemjagers en voetbalveteranen,
klaroenblazers van de Last Post en autobestuurders die geen 1000 km per jaar rijden.  
En natuurlijk nog Vele Anderen.

Het boek “Kind zonder winter” heeft zijn voorgeschiedenis. Een hele reeks winterreportages ging eraan vooraf; zie ‘Winterreportages’ (in de header) of zie onder October 2025 .

ARCHIEF

Meer reportages lezen?

Wil je ingelicht worden als er nieuwe
reportages verschijnen?

Vul dan hier je e-mail-adres in:

Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De eenzaamheid van de Last-Post-klaroenblazer

Op 19 maart besliste de organisatie van de Last Post  dat er vanwege het coronavirus geen publiek meer aanwezig mag zijn bij de ceremonie in Ieper, daar waar elke avond een toeloop is van honderden toeschouwers. Ook zal nog maar één klaroenblazer het eerbetoon uitvoeren.

Zie het filmpje van de eenzame klaroenblazer (Dominiek Dendooven 23 maart 2020)

De Last Post in de stille jaren 1950-1980: "Wij stonden dikwijls te blazen voor niemand"

Tussen 1950 en en 1980 was het heel gewoon dat er "geen kat" kwam opdagen en dat de klaroenblazer moederziel alleen stond onder de Menenpoort. Over die stille jaren gingen we praten met de oudste klaroenblazers.
Uit Humo van 1 en 8 november 2011, de tweedelige reportage is herwerkt tot één stuk. © Jan Hertoghs
Met dank voor de archieffoto's aan de documentatiedienst van In Flanders Fields Museum, en de families Barrato en Demey.

DSC03958.JPG

In de trein van Menen naar Ieper kijk ik door het raam of ik de oorlog al een beetje kan zien. Maar er zijn alleen maïsvelden, canadapopulieren, koeien en huizen met trampolines in de tuin. Bij Zillebeke schieten toch ineens twee witte akkers langszij, twee militaire kerkhoven met witte kalkstenen. Zo zijn treinen. Van staal en onverstoorbaar, maar in hun oude spoor rijden ze veel geschiedenis en tragedies voorbij.
In Ieper is het stil op weg naar het centrum. Halfzeven is een uur dat de buitenstraten van zo'n provinciestad uitgestorven zijn. Op de markt is nog wel wat drukte, het is één van de laatste vakantiedagen van augustus, en in de eethuizen zitten gezinnen aan goedgevulde tafels. Hoog aan de muur laat een geluidloze tv beelden zien van een oorlog in Lybië, een moord in Schellebelle en medailles bij het hardlopen.  
Een winkel in de Meensestraat verkoopt tabaksdozen, kompassen en gasmaskers die een eeuw geleden in een soldatenransel hebben gezeten. Er zijn ook obussen, het koper van dood en vernieling is  fel opgeblonken. Verderop zelfs een echt machinegeweer in een uitstalraam, met plompe poten te koop tussen de oorlogsboeken. De doden komen niet meer uit hun graf, maar oorlogstuig heeft altijd wel een tweede leven.  
Het is half acht, nog een half uur voor aanvang, maar er staan al zo'n veertig wachtenden onder de hoge boog van de Menenpoort. Die monumentale poort (1927) staat hier op de plek langs waar honderdduizenden soldaten naar het front zijn vertrokken. Om kwart voor acht tel ik honderdvijftig toeschouwers. Ze kijken rond, zoveel mensen dat hier zijn, en ze wijzen naar de gebeitelde namen, zoveel doden dat hier verzameld zijn. Het zijn er bijna vijfenvijftigduizend.  
Michel Ghesquiere is lid van de  organiserende Last Post Association, hij was klaroenblazer van 1979 tot 2006 en hij zegt dat er al zeker vijftien jaar zoveel volk naar die dagelijkse Last Post komt. Eén uitzondering. Dat was die decemberdag vorig jaar, toen het zoveel gesneeuwd had, "toen hadden we hier een laagterecord van veertig man."
Eén minuut voor acht. Een skateboarder rept zich nog naar de andere kant van de poort, en dan leggen twee agenten alle verkeer stil. De avondzon zoekt nog een paar gesneuvelde namen, ginder hoog onder de flauwe nok van het monument, en dan zetten de vier klaroenblazers van de vrijwillige brandweer zich  midden op de weg. En terwijl hun Last Post ijl over de hoofden klinkt, gaan er bij de omstaanders zeker drie gsm's af, eentje met de ringtone van The Light Cavalry.
Een traditionele tekst wordt voorgedragen, kransen worden neergelegd, Britse mannen en vrouwen met kentekens en militaire baretten stappen in stramme pas over en weer, en dat is wat me tegenhield om hier eerder te komen. Ik heb het niet voor legers en militairen en ik heb het nog minder voor al die Britten die nooit ver weg zijn van hun Union Jack, hun God-Save-The-Queen en hun Brittania-Rule-The-Waves waarmee al die overzeese kolonies zo lang onder de knoet zijn gehouden.  

oude foto burger last post.jpeg

Ik ben naar hier gekomen voor die gewone burgers van de Ieperse brandweer die al meer dan tachtig jaar dat eenvoudige eresaluut van de Last Post brengen. Want militair vertoon en het rumoer van de oorlog, dat is nog elke dag te zien en te horen. Maar dit is de stilte nà de oorlog. Dit zijn burgers die avond na avond de ontelbare vermisten en gesneuvelden van een oorlog herdenken, zoals nergens ter wereld. Ik heb de foto's gezien van de jaren dertig. Drie klaroenblazers in werkmanskiel en met de klak naast het lichaam die eerbiedig de Last Post aanheffen. En dat in een stad die zelf maar traag overeind kroop en die na die Eerste Oorlog nog slechts een gapend gat in de landkaart was.
En nooit is die loyaliteit tegenover die vele slagvelddoden verloren gegaan. Zelfs niet in de jaren vijftig en zestig toen iedereen al werkend vooruit wilde en toen iederéén de Tweede Wereldoorlog zo gauw mogelijk wilde vergeten, toen hadden ze  in Ieper nog altijd de stugge volharding om die Eérste Wereldoorlog te blijven herdenken. Aleen tijdens de  Duitse bezetting van '40-'44 is dat ritueel gedwongen stopgezet.

Tone Verschoot, 86, hij blies al bijna 12.000 keer de Last Post    © Jan Hertoghs

Tone Verschoot, 86, hij blies al bijna 12.000 keer de Last Post © Jan Hertoghs

De Last Post is ten einde. De meeste bezoekers gaan weer de markt op, sommigen blijven na om de blazers te fotograferen of innig te bedanken. Een zestiger wil hen ook iets zeggen, krijgt niks gezegd, neemt dan maar een foto, en naast zijn camera zie ik de tranen van zijn wangen lopen, met schokken en snikken, er is veel verdriet dat van ver naar hier is gedragen. En de klaroeners schudden maar handen en poseren met de glimlach, en ik zie de oudste onder hen, dat is Antoon Verschoot, die is zesentachtig en hij is "al zevenenvijftig jaar op post voor de Last Post"! Hij staat ook overtuigd een sigaret te inhaleren, en dat het geen kwaad kan, want dat hij nog genoeg adem overhoudt om die sonnerie te kunnen blazen.
"Tone" Verschoot
, de 86-jarige, heeft al bijna twaalfduizend keren de Last Post heeft geblazen. Ik wil hem over de stille jaren spreken dat hooguit een passant kwam luisteren. Want hadden zij toen niet hun volharding getoond, dan was de ceremonie allang uitgestorven.
Verschoot heeft een Winston opgestoken en in plaats van een potje kaffie zullen we Schotse whisky drinken. De man is een flamboyante dialectspreker en de uitroeptekens die u verderop ziet, zijn eigenlijk afkortingen van termen als mô vent! mô godverdomme nie! a-ba-neije! joak gedomme! mô ja gedorie! en hoe ist godsmeugelek! Verschoot schudt wat grote enveloppen op tafel en op de foto's is te zien hoeveel groten der aarde hij heeft ontmoet: Boudewijn en Fabiola, Queen Elisabeth, de oude president Bush, Dom Helder Camara, paus Johannes Paulus II en Moeder Theresa. En dan gaan we terug naar 1954.
"Dat jaar hebben ze me gevraagd om bij de klaroeners te komen. Ik was de jongste, 29 jaar, de snotneuze. Ikzelf en alle andere Last-Post-blazers kwamen van de vrijwillige brandweer omdat wij gewend waren van die clairon te gebruiken. Die clairon was nog belangrijk in de jaren vijftig, er was geen gsm of walkie-talkie, alle commando's bij een brand (meer water! minder water!) werden nog op de clairon gegeven. Ik was volontair bij de brandweer, maar van beroep was ik kleermaker, en later loketbediende van de Chistelijke Mutualiteiten.
En zo vertrok ik dus elke avond van thuis: met de fiets of met m'n ouwe Mobylette naar de Menenpoort. Niet dat daar veel volk stond te wachten! In de jaren vijftig, zestig en zeventig bliezen we dikwijls voor niemand. Soms waren de twee agenten die het verkeer tegenhielden onze enige toeschouwers. Soms stond ik zelfs gans alleen. Als de brandweer kort voor acht uur een oproep kreeg, dan moesten alle manschappen de baan op en dan moest ge alleen blazen. Soms waren de gardes ook weggeroepen voor ander politiewerk en dan moesten wij -voor we begonnen te blazen-  met onze hand de auto's doen stoppen die voor en achter kwamen aangereden. 
In die jaren is m'n vrouw heel dikwijls mee gegaan. We waren pasgetrouwd en ze was er elke dag. Samen uit en samen thuis. En andere mannen hadden soms ook hun vrouw of hun kinderen mee. Om niet alleen te zijn, om toch wat publiek te hebben.
Wij hebben in alle weer en wind staan blazen. In dichte mist dat de agenten amper konden zien of er een auto aankwam, en ook bij hevig onweer, dat het hagelde en goot. En wij konden nog zo'n beetje droog onder de poort staan, maar de gardes stonden in de gietende regen, en dan riepen ze : godverdomme, Tone, ge kunt maken dat ge't kort houdt wè!
Eén keer sloeg de bliksem op de toren van de Sint-Jacobskerk, honderd meter achter ons, maar wij bliezen gewoon door!
't Heeft nog geweest dat het hard sneeuwde en dat we niet midden op de steenweg durfden staan, zo glad dat het was. Dat is dan uitzonderlijk dat je op het voetpad blaast. Je moét midd'n up de boane staan! Dat is de regel.
En kou! De winter van '63. Heel het land lag plat, kanalen dicht gevroren, zelfs ijs op de zee, en wij maar blazen. Dat je mondstuk aan je lippen vroor! Dat kan nu niet meer, nu hebben we een mondstuk in plexi, speciaal voor de winter.
En je moet ook maar eens blazen als het stormt! Heb je de storm in 't gat, dan sta je te wiebelen op je schoenen. Heb je de wind tegen, dan staat de storm recht in je clairon, ook niet gemakkelijk! En die Menenpoort is een trekgat! Mô jongens toch, verkoudheden dat wij daar hebben opgedaan! Ik heb ook lang een foto gehad van een Schot die een krans legt, en de wind pakt onder z'n rokske, en je ziet z'n bloot gat. En wij konden ook wat voorhebben! Je staat daar te blazen, je voelt ineens tocht op een rare plek van onderen, ja verdomme, m'n spriet staat open! Dat is zo hé: voor je vertrekt, ga je nog rap naar het toilet en dan de tirette vergeten hé. En het is een serieuze en plechtige aangelegenheid, maar zo'n 'ongelukken' kùnnen gebeuren. Zo zie ik die Engelsman nog de straat oversteken om een krans neer te leggen, zo'n echte Brit, met een paraplu over z'n arm en een bolhoed op z'n hoofd, hij steekt in grote stilte over, bukt zich om de krans te leggen en ... (slaat met z'n hand op tafel) z'n broek valt af! Dat was gelukkig in die stille jaren, er stond niet veel volk te kijken. Maar acht jaar geleden gebeurde dat opnieuw, en met veel méér volk erbij!

(archieffotg kiel)

DSC03964.JPG

In de jaren vijftig was die Last Post nog ver te horen. Als de wind goed zat, klonk het langs de stille straten en over de daken tot op de Dikkebusseweg, dat is zeker anderhalve kilometer. Maar ja, toen was er wel minder verkeer dan nu.
Tot in de jaren tachtig duurde die Last Post ook maar twee-drie minuten en 't was gedaan. Geen gedicht, geen kransen, geen namen afroepen, niks. In die stille jaren was zo'n speciale Last Post heel zeldzaam, er waren er geen vijf op een jaar. En nu is het alle dagen een "speciale" en die duren wel een kwartier of twintig minuten. Het trekt er niet op. Ik vond die gewone Last Post-en van vroeger sympathieker, ik heb dat al dikwijls gezegd tegen het bestuur.  
De laatste vijftien jaar blazen wij in ons brandweeruniform, maar vroeger bliezen wij in onze burgerkleren. In de zomer een broek en een open hemd. En in de winter warme kleren en een gabardine of pardessus. En alleen wanneer het speciale gelegenheden waren, zoals 21 juli of 11 november, dan waren we verplicht om ons uniform te dragen. »
Hij zegt dat hij er niet om treurt, maar er is op die manier wel een traditie verloren gegaan. Tussen 1928 en de jaren tachtig bliezen de Ieperse klaroeners de Last Post in hun gewone kledij. Het moest immers een eerbetoon van gewone mensen blijven, het mocht geen officieel kenmerk dragen “alsof de zaak van hogerhand was ingericht." 

Indianen en Chinezen

«Als blazer zijt ge een week "aan" en een week "af". Als ik van  dienst was, ging de Last Post altijd voor op de familie. Feest of bijeenkomst, je liet alles staan en je ging naar de Menenpoort. De oudere generatie is daarin plichtbewuster. Ik ben in 1997 geopereerd aan m'n hart, vijf overbruggingen, en drie weken later stond ik weer aan de Menenpoort.
Dat blazen kan ik goed aan, maar dat handen schudden nadien, dat is wat anders! Mô zovele! Dat zijn er honderden, duzenden! Met ouder te worden ben ik ook voorzichtiger geworden. Ik hou m'n handschoenen aan. Of ik smeer m'n handen in met hygiënische gel zoals in de ziekenhuizen. Als ge zo oud zijt, zijt ge rap gepakt van de ziekte van een ander. 
En dan vragen ze ook om een handtekening. Want ze hebben een postkaart gekocht met de Last Post-blazers erop en dan moeten wij een handtekening zetten. En dan al die mensen die het opnemen met een bandopnemerke. Mô vele! En dan al die foto's die ze al van ons gepakt hebben. Duzende! Tienduzende! Mô jongens toch! Overal ter wereld liggen er foto's van ons. Ik heb al geposeerd met witten, zwarten, Chinezen en met Indianen! Echte Indianen hé, met staarten in hun haar! Ik heb hier ook Maori's weten komen aan de Menenpoort. Die maken leven (doet apengeluid na), godverdomme toch, die kunnen roepen en tieren. En die staan daar op hun blote voeten en in een rokske!
En zeker zijn er telaatkomers, soms een hele groep tegelijk.  Och menere, en zou je voor ons nog eens willen blazen, we komen helemaal van Engeland en we gaan morgen alweer weg. Maar sorry, dat doen we niet. Die Last post is geen spelleke hé. Vroeger, in die stille jaren, hebben we dat wél gedaan als zo'n bus te laat kwam. Je wist wel dat het niet mocht, maar je wist ook dat niemand het zag. Er was verder toch geen volk! Dan had je dus een Last Post en nog een Aller-Last Post. 
Zelf ben ik maar één keer te laat gekomen op al die jaren.  Ik was op tijd vertrokken bij een vriend waar ik een glas whisky had zitten drinken, maar voor m'n neus doen ze de overweg dicht. En toen kwam er een goederentrein, ik weet niet of je dat kent, maar dat zijn allemaal wagons achter elkaar en dat blijft maar duren hé. En toen heeft m'n collega alleen moeten blazen.

Blijven plakken

De laatste twintig jaar hadden we een habitué die elke dag kwam kijken. Dat was Denise Dael die vlakbij woonde. Mo godverdomme, dat Deniestje! Duizenden keren is die erbij geweest! Zomer en winter! En ze had zo'n pliantje, zo'n vouwstoeltje waarmee ze altijd op haar vaste plaats ging zitten. En ze kon babbelen met de mensen, want ze was geboren in Engeland en haar moeder was daar gestorven. En vorig jaar is ze zelf gestorven, ze was vijfennegentig, en hoeveel Engelsen mij dat al gevraagd hebben! O, the little old lady! where is the little old lady?! En dan moet ik zeggen: the little old lady is dead, sir.
En zeker ben ik meer dan eens 's avonds blijven plakken. En  Engelsen kunnen drinken! Je weet wanneer ze beginnen, maar niet wanneer ze ophouden. En dan heeft m'n vrouw dat een keer gezegd: gij met uw Menenpoort, pakt uw valiezen maar, gaat gij daar maar wonen. Jongens, jongens toch!

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Op een keer kom ik uit het café samen met een Engelsman, 't was een teacher en het bleek dat hij die avond nog niet gegeten had. Kom mee, zei ik, en thuis heb ik frigofrieten en eiers gebakken, en wat boterhammen erbij. En content dat hij was! En alle jaren schrijft 'm. Niet alleen met de kerst, maar ook overal waar hij komt of op reis gaat, van overal stuurt hij kaarten!
Drinkgeld, dat gebeurt weinig. Op dat gebied waren de jaren vijftig beter. Als er dan zo'n Engelse bus kwam, dan zat die vol met échte oudstrijders van '14-'18, en dan ging er ene Brit met zijn klakke rond: veel kleingeld, en nog veel meer sigaretten, Greys en Players, die staken ze soms met vijf  tegelijk in die klakke. En wij rookten allemaal, vaneigens.
Nooit heb ik gedacht van te stoppen, oeioei nénk! O godverdomme nie! Ik heb een straffe adem en ik heb een goeie embouchure (plaatsing van de lippen aan het mondstuk). En tot nu toe gaat het goed. Ik zal maar hout vasthouden (neemt hoofd vast). Het enige wat zwaar begint te vallen, is dat nababbelen. Ge kunt nooit eens recht naar huis. Iedereen wil met je babbelen of een foto nemen. Als je weg zou gaan, ze zouden je tegenhouden! Dus ja, ik twijfel toch wel. Zevenenvijftig jaar, dat heeft nog niemand me voorgedaan. Misschien komt er toch een eind aan.
Waarom ik het zolang volgehouden heb? Moeilijk te zeggen. Je zit daarin, en dan doe je voort, zo simpel is het.  En ik denk wel niet zo dikwijls aan die doden, maar voor hen doe ik het toch. Voor die 54.9OO en oneffen. En soms peins je eens op die gasten. Sommigen waren geen achttien jaar, maar veertien of vijftien. Dat waren kinderen gelijk! En als kind zijn ze de grond ingegaan, de sukkelaars! 

Soms moeten wij de Last Post ook gaan blazen op een kerkhof buiten Ieper. Voor Engelsen, maar ook al voor de Dutschen. Dat was een schoolklas en die hadden ook een viool bij, zo schone, ik kreeg er kiekenvlees van!
En zoveel tranen en wenende mensen dat wij al gezien hebben. En in het begin ben je daarvan gepakt. Maar op de duur wordt dat ook een gewoonte. En dan zeggen we al eens tegen elkaar: 't is weer zover, 't water is gebroken. Dat is deugnieterie natuurlijk, dat moet je niet zeggen, maar wij zien dat alle dagen. It's moving zeggen ze dan. En wij krijgen kussen van die kaken die nog nat zijn van de tranen. En ze beginnen over hun vader, hun grootvader of hun overgrootvader. En ja, ze pakken je zo om de hals en jij pakt ze dan ook goed vast. Je moet troosten he. En zeker bij die oudere mensen. Die denken: wie weet kom ik hier niet meer, wie weet is het de laatste keer!» 

Het is later op de avond. En hier, dichtbij de Menenpoort is het St.-Vincentiuscollege. In die stille jaren was de Last Post daar elke avond te horen in het toenmalige jongensinternaat. Wat is er droefgeestiger dan zo'n internaat in de jaren zestig? De lankmoedigheid van dat avondlijke uur, het rondhangen bij de versleten toppenbiljart, het lege colaflesje op de vensterbank, de kou tegen de donkere ramen en dan in de verte het gedempte weemoedige hoornblazen.

Een avond in 1965. Met op de foto: de twee klaroenblazers Maurice Barrato en Antoon Verschoot en ook de Ieperse familie Ossieur en hun Engelse vrienden. Dat waren die avond de énige aanwezigen. Soms brachten de klaroenblazers hun gezin mee om toch w…

Een avond in 1965. Met op de foto: de twee klaroenblazers Maurice Barrato en Antoon Verschoot en ook de Ieperse familie Ossieur en hun Engelse vrienden. Dat waren die avond de énige aanwezigen. Soms brachten de klaroenblazers hun gezin mee om toch wat toeschouwers te hebben.

De Last Post in Ieper is ouder dan de meeste inwoners van de stad, maar toch is ze niet begonnen na de wapenstilstand van 1918. De ceremonie is pas tien jaar later ontstaan toen de Ieperse politiecommissaris Vandenbraambussche naar een manier zocht waarmee "de Ieperse bevolking haar erkentelijkheid kon uitdrukken voor het offer van de Britse soldaten". En zo is er in de zomer van 1928 begonnen met de dagelijkse uitvoering van de Last Post en van bij het begin deed men beroep op de klaroenblazers van de brandweer. Het blazen van de Last Post is dus geen Brits maar een door en door Belgisch initiatief.
Dat juist de Britten Ieper zo massaal bezoeken, komt door de enorme verliezen die ze hier geleden hebben. Ieper was een killing field omdat de Duitsers de stad kost wat kost wilden innemen. Maar de Britten zetten zich schrap en zo telde dit zompige slagveld meer dan een half miljoen gesneuvelden.

Maurice Barrato, steenkapper en Last-Post-blazer: “Hij stond te blazen onder die poort waarin hij ontelbare namen had gekapt.”

Maurice Barrato, steenkapper en Last-Post-blazer: “Hij stond te blazen onder die poort waarin hij ontelbare namen had gekapt.”

Er is ook een klaroenblazer die aan de bouw van de Menenpoort heeft meegewerkt en dat is Maurice Barrato. De man blies de Last Post van 1939 tot 1979. Zijn dochter Jeanine vertelt:
«Ik was de oudste thuis en ik ging als kind dikwijls mee naar de Menenpoort. We gingen te voet of met de fiets, en dan zat ik op de buis, zo tussen vaders armen. M'n moeder ging soms ook mee. En als er familiebezoek was, nam vader iedereen mee. Naar de Menenpoort was een uitstapje, want in die jaren was er niet veel te doen hé in dat stille Ieper.
Ik wilde er altijd bij zijn als hij de Last Post speelde. Ik had een grote bewondering voor vader. Ik keek naar hem op dat hij zoiets belangrijk deed.
Vader was steenhouwer bij een begrafenisaannemer en hij had meegewerkt aan de bouw van de poort in 1927. Zeventien jaar was hij toen en hij heeft heel veel van die namen gekapt. En toen de Menenpoort beschadigd raakte in de Tweede Wereldoorlog, heeft hij meegeholpen aan de restauratie. Dat was dus niet zomaar de Last Post blazen voor hem, hij stond daar elke avond onder dat monument dat hij mee had helpen maken.   
Vader was ook zeer stipt en plichtsbewust en die Last Post had voorrang op alles. Het mocht sneeuwen, gieten, ijzelen, hij zei nooit wat van het weer. In de winter was er soms geen levende ziel te zien. Maar ook in de andere seizoenen waren er weinig toeschouwers. En toch heb ik hem nooit horen sakkeren dat hij moest gaan. Hij was fier van Last Postblazer te zijn en van dat eerbetoon te mogen doen voor die soldaten. Hij deed dat met hart en ziel.
Hij vertelde soms ook hoe geëmotioneerd sommige toeschouwers waren geweest. Ik heb dat zelf ook gezien. En hoe minder volk er was, hoe meer die aanwezigen geraakt waren. Met weinig volk wordt die Last Post intiemer, dan is er een grote dankbaarheid en aanhankelijkheid tussen die blazers en die paar aanwezigen.
Vader heeft geblazen tot z'n 69ste en geleefd tot z'n 96ste. En die zilveren klaroen moet je teruggeven aan de Last Post Association, geen enkele blazer mag ze houden. Maar hij had zijn koperen klaroen nog van zijn soldatentijd en die is altijd naast hem blijven staan, ook toen hij in het rusthuis was. En toen hij stierf in 2007, reed de lijkwagen na de dienst van de hoofdkerk naar de begraafplaats en onder de Menenpoort hebben ze halt gehouden en is er voor vader een Last Post geblazen en één minuut stilte gehouden. Dat bracht zoveel naar boven bij ons, dat was heel, heel emotioneel. »

Ik wil een beeld te krijgen van De Avonden in die stille jaren vijftig en zestig, en in het stadsarchief kan ik daarvoor bladeren in Het Iepersch Nieuws. Van bijvoorbeeld november 1958. Er zijn vier cinema's en om acht uur 's avonds draaien die onder andere "Sissi, het noodlot van een keizerin" en "Liefdescommando", de meest gewaagde Zweedse film sinds jaren! Op zaterdag 8 november is er Groot Pompiersbal in zaal Lido en op 29 november 20u zijn het de Sint-Elooisfeesten, met als biezondere attractie de "Hula-Hoopdans" oftewel vermageringsdans (wie kent hem niet?!)   Op 11 november 1962 herdenkt men de Wapenstilstand en de avond tevoren is het feest in Zaal Germinal. Teenagers en Twens, dit is Uw avond met Uw muziek! Johnny Carton en het Melodia Orkest spelen voor u: de Madison, de Twist en de Rock and Roll. Brengt uw vrienden mee! En in Cinema Capitole draaide "De Beminde Sheriff" met Elvis Presley in de hoofdrol.  Ik schrijf het allemaal over en ik wéét dat er op elk van die ontspanningsavonden een Last Post is geblazen. Ieper telt intussen geen enkele cinema meer, het Melodia Orkest is opgedoekt, maar de Last Post is gebleven.

Dat ik over Ieper schrijf, komt ook doordat die oorlog van '14-'18 een spoor heeft getrokken in m'n familie. Twee broers van m'n grootvader hebben als jonge twintigers in de loopgraven bij de Ijzer gezeten. De ene is levend teruggekeerd, de andere (Nonkel Gustaf!) is drie weken voor de wapenstilstand van 11 november gesneuveld in Kortemark. Dood op de valreep. De broer die het overleefde (Nonkel Zander!) heb ik enkele keren gezien, op bezoek bij m'n grootvader. Waarom herinner ik me alleen nog de witte haren, de krakende rietstoelen en hun opgestoken sigaren. Waarom heb ik hen toén niks over die oorlog gevraagd?

Albert Verkouter: “De drukte is maar begonnen na het bezoek van de paus in 1985. Al die jaren daarvoor was het stil. Die ingetogen jaren, dat was toch meer het echte herdenken.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 2011)

Albert Verkouter: “De drukte is maar begonnen na het bezoek van de paus in 1985. Al die jaren daarvoor was het stil. Die ingetogen jaren, dat was toch meer het echte herdenken.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 2011)

Albert "Bertje" Verkouter (69) is ook een veteraan. Albert is beginnen blazen in de zomer van 1963, en hij is pas in 2010 gestopt. Een loopbaan van zevenenveertig jaar Last Post.
«Ik was klaroenblazer geweest bij het leger en toch was ik zenuwachtig de eerste keer dat ik de Last Post moest blazen. Want die galm onder de Menenpoort, dat is niet simpel! Je blaast een noot en tegen dat je de tweede noot blaast, komt de eerste noot in een echo terug. Je moet ook geconcentreerd zijn. Dus niet naar het publiek kijken, want dan raak je afgeleid, je moet je blik fixeren op één punt. Ik fixeerde mij altijd op de Halletoren. "
Ik ben begonnen in de jaren zestig. En dan kon het daar donker zijn onder die poort, zeker in de herfst en in de winter. Er hingen maar drie lampen onder dat hoge gewelf, dat leek wel licht van vijftig watt! En in die schemer moesten we dan op de rijweg gaan staan. Ik stond eens met Daniel Demey te blazen, en van de markt zie ik een rooie Ford Mustang aan komen rijden en zonder snelheid te minderen is die op dertig centimeter van m'n compagnon gepasseerd. Pal rechtendoor. Die chauffeur had niet eens de agenten zien staan, die droegen nog geen fluo in die tijd, die hadden een zwart uniform van kop tot teen. Bij dichte mist hadden ze zelfs geen licht om de auto's te waarschuwen.
Soms had het gesneeuwd, gevroren of geijzeld en dan trokken we  sokken over onze schoenen om op de been te blijven. In de winter van '85 heeft het op een nacht min drieëntwintig gevroren, en om acht uur was het al min zestien. Toen heb ik m'n klaroen op de plaat van het gasvuur gezet, en als ze warm was, heb ik ze in een handdoek gedraaid en onder m'n jas gestoken, en dan lopen-lopen naar de Menenpoort. Jongens toch, daar zijn winters geweest vroeger! Je maakte je lippen nat om te beginnen, je blies die sonnerie, je stopte en ... plèk, het vel van m'n bovenlip! Dan was het gedaan met blazen voor de rest van de week. En dat duurt lang eer die huid weer aangegroeid is!
In de jaren zestig en zeventig bliezen we soms voor niemand, zeker in de winter. En op zo'n avond liep er eens een hond voorbij. En wij lachen, dat er toch één toeschouwer was!
Het was ook zo'n routine. Je ging in het midden van de weg staan, je zette je klaroen aan je lippen en twee minuten later was je klaar. En met je fiets bolde je nog gauw naar de cinema, dan was je nog op tijd voor de film van acht uur, want 't was eerst toch maar reclame en nieuws van Belgavox.  
Als je in 1980 aan een Ieperling zou gevraagd hebben of hij  wist van die dagelijkse Last Post, dan ben ik zeker dat velen zouden gezegd hebben: the Last Post, wat is dat?! In de jaren zestig, zeventig en zelfs tachtig was er op de feestdag van de Wapenstilstand, op 11 november bijna geen levende luis in Ieper. De mensen van Ieper zelf brachten die verlofdag elders door, en bij de Menenpoort stonden een paar groepen Engelsen met hoop en al twintig vlaggen, dat was het. Nu staat heel de Meensestraat en heel de Grote Markt vol volk op 11 november. Vorig jaar waren hier vijf bussen met Britse brandweermannen, meer dan tweehonderdvijftig man. En hoeveel muziekgroepen, pipebands en drumbands dat ge hier ziet! En 's avonds à volonté Leffe en Duvel drinken natuurlijk!

In die eerste jaren dacht ik ook meer aan die gesneuvelde jongens dan in de laatste jaren. Dat is normaal. In die beginjaren kwamen die oudstrijders nog, je zag ze nog in levende lijve. En na de sonnerie kwamen ze bij u staan: ik ben mijn beste vriend verloren op tweehonderd meter van hier, of, onze generaal was een butcher, hij heeft duizenden van m'n kameraden laten afslachten, of, ik ben de enige van mijn regiment die het overleefd heeft. En velen konden niks meer zeggen. Die pakten uw hand, die wilden iets zeggen, maar d'r kwamen alleen nog tranen uit hun ogen.
Eén keer heb ik het ook geweten dat een Engels en een Duits regiment van oudstrijders hier verbroederd hebben. Dat moet in '75 of zo zijn geweest. En die Engelsen legden bloemen op het Duitse kerkhof van Langemark, en de Duitsers legden bloemen hier aan de Menenpoort. En zij zegden: wij waren geen vijanden, meneer. Wij kwamen ook maar van een huis en van een gezin. 
Graven heb ik genoeg gezien in mijn leven, ik heb drieëndertig jaar onderhoud gedaan voor de War Graves Commission. Op een dag was ik op een begraafplaats in Zillebeke en er komen twee oudere dames bij mij, een Britse en een Amerikaanse: ze konden hun broer niet vinden. En daar stonden ze nu! Met de ferry van Engeland gekomen, en met de taxi helemaal van Oostende naar Zillebeke!  En dan heb ik de camion genomen en zijn we op zoek gegaan tot we dat graf van die jongen vonden. Vier maand later krijg ik een pakske uit Amerika. Een karaf en twee whiskyglazen in geslepen glas. Cadeau van die dames. En nog dertig jaar heb ik elk jaar een kerstkaartje gekregen. En nu hoor ik al twee jaar niks meer, nu zijn ze gestorven, denk ik. 

Eén keer ben ik te laat gekomen. Dat was een speciale Last Post voor Poolse oudstrijders van '40-'45, en dat moet ge weten: Ieper is in '44 bevrijd door een Poolse divisie en dat was de veertigste verjaardag van die bevrijding. En ik kwam die dag te laat omdat ze mij een ander tijdstip gezegd hadden. En omdat ik me zo geneerde ben ik me gaan verontschuldigen bij die Polen, en die generaal accepteerde mijn excuses op één voorwaarde: u rijdt heel de week met onze vijf autobussen mee en op alle Poolse begraafplaatsen waar wij komen, in België, Nederland en Duitsland, blaast ù de Last Post! Ik heb dat gedaan... jongens toch, dat was elke avond drinken en nog eens drinken met die Polen. Enfin, na die week ging die generaal in z'n vestzak, en ik kreeg een decoratie! Het zilveren Kruis van Verdienste. Ik denk niet dat er veel Belgen zijn die dat Poolse Kruis in hun bezit hebben. Dus ja, die ene keer te laat komen is toch nog stif goed gekommen.

DSC04001 - kopie.JPG

In de jaren zestig waren we maar met vier klaroeners, twee die bliezen en twee als reserve. Dat was dus krap. Nu zijn ze met acht klaroeners, vier blazers en vier reserve, en als er eentje niet kan, heeft die veel moeite om een reserve te vinden. Er mankeert dus discipline en het bestuur zou de blazers meer op hun plichten moeten wijzen. Wij misten bijna nooit een Last Post. In '91 is mijn pa overleden. 's Middags stierf hij onverwacht, 's avonds stond ik te blazen aan de poort."
Door te spreken over z'n vader komen er foto's op tafel en onder andere ook een portret van zijn jonge vrouw, en dan vertelt hij ineens dat ze mekaar hebben leren kennen onder de Menenpoort! "Dat zat zo. Haar vader en mijn vader kenden elkaar en zo hebben wij mekaar voor het eerst gezien terwijl we een herdenking en de Last Post bijwoonden. En waarschijnlijk hebben we een beetje te dichte bij malkoare gestaan, want de dag nadien was het "aan". En zo werd de Menenpoort onze plaats van afspraak: om te gaan wandelen en een beetje te staan vrijen op de vesten, 't was de beste plek voor een jong koppel, en in '65 zijn we getrouwd."
En dan moet er toch iets van zijn lever. Dat het vroeger doodstil was tijdens het blazen van de Last Post, maar dat het nu rumoeriger is geworden. "Zeker als er Belgische scholen komen met jonge leerlingen. En het ligt ook niet alleen aan die leerlingen. Het ligt ook aan de ceremonie die te lang is geworden. Elke avond is er nu een "speciale" Last Post, soms worden er wel tien kransen neergelegd. Op een gewone dag hé, en allemaal even traag en plechtig. Dan is het te verstaan dat die jonge gastjes ongeduldig worden, zeker als ze achter volwassenen staan en amper iets kunnen zien. Ik heb het al tegen het bestuur gezegd dat het allemaal te lang duurt en dat er daarom zoveel "leven" wordt gemaakt.
Het is allemaal begonnen na het bezoek van de paus in '85. Toen is Ieper en de Last Post een attractie geworden. Alles en iedereen kwam er op af, de scholen, de nonnekes, de vrouwen- en de mannenbond, alleman moest het gezien hebben. Dat wordt hier soms ook gezegd: wij zijn de laatste attractie van Bellewaerde. De mensen zijn na een dagje kust of pretpark onderweg naar huis en hier in Ieper pikken ze nog eventjes de Last Post mee. "

Oorlogsherinnering en recreatie, de grenslijn is dun. Nog elke dag worden vanuit Ieper Battlefield Tours ingericht met minibusjes die in de voor- en de namiddag door de streek toeren. En in september kon je in de Krant Van West-Vlaanderen lezen dat de Ieperse Sandwichbar van overnemer was veranderd: de belegde-broodjes-zaak heet voortaan Beleg Van Ieper. Het is de dualiteit die heel Ieper typeert, dat het hier altijd oorlog is, maar vaak ook etenstijd.

De oorlog is hier nergens verweg. Je kan de ringweg volgen, een zijweg inslaan en na tweehonderd meter parkeer je naast de oorlog. In dit geval het New Irish Farm Cemetery met zijn treurwilg en 4200 graven. Het is een zonnige morgen in de nazomer van 2011, er ligt nog dauw op het gras, en ik sta te kijken van de uitbundige flora bij de witte grafstenen. Er zijn rozen, buxus, riet en pampasgras met lichte pluimen. En dan zijn er ook de bijen, ze vergaren stuifmeel op deze dodenakker, en op een struik zit een dagpauwoog, zo'n vlinder die traag als een hartslag zijn vleugels open en toe vouwt. Het leven van een insect is kort. Zeker in het bijzijn van deze Soldier of the Great War die hier al bijna een eeuw rust moet vinden. En terwijl alle grafstenen zich schaamteloos in de zon koesteren, gaat het leven ginder zijn gewone gang met draaiende windturbines en onvermoeibaar verkeer.

Daniël Demey (links): “Hij was fabrieksarbeider. Elke avond schrobde hij zijn oliebesmeurde handen tot ze proper waren. De Last Post blazen, dat moest met zuivere handen.”

Daniël Demey (links): “Hij was fabrieksarbeider. Elke avond schrobde hij zijn oliebesmeurde handen tot ze proper waren. De Last Post blazen, dat moest met zuivere handen.”

Een kilometer verder heb ik afgesproken met Luc en Marie-Rose, hun vader Daniël Demey is een Last-Post-blazer met vijftig jaar dienst (van 1944 tot 1994). En ook in dit gesprek klinkt de echo van toewijding, plichtsbesef en trouw aan die tachtig jaar oude traditie.  
Luc: «Als het zijn week was, gingen we mee om te kijken. Van heel kleinsaf al. We waren toen nog met zes kinderen thuis, heel die hoop ging soms mee, en moeder natuurlijk ook. En dan waren we preus (=fier) dat we zijn koffertje mochten dragen waarin die zilveren klaroen zat. Elk op zijn beurt mocht dat ding dragen. Wij waren fier op vader en wyder boft'n daarmee op school dat onze pa klaroenblazer was. In die jaren vijftig waren wij dikwijls de enige toeschouwers. En als er geblazen werd, moesten we zo'n beetje in de houding gaan staan, met onze armen naast onze jas.
Was het oudjaar of kerstavond, gingen we op bezoek of naar een feest, dan moest zijn brommer ook mee. En die moest mee opdat hij op tijd zou kunnen vertrekken om te gaan blazen. Als het weer te slecht was voor de brommer, dan nam hij de bus. En als wij ergens moesten zijn waar geen bus reed waarmee hij in Ieper kon geraken, dan hij ging niet mee. Dan bleef hij thuis voor 'zijn' Last Post.
Marie-Rose: "Wij zijn ook nooit langer dan vijf dagen op vakantie geweest. Op reis gaan kon alleen in de week dat hij niet moest blazen. Die Last Post, dat was z'n leven. “
Luc: "De Menenpoort, dat was zijn tweede thuis. Nooit hebben we hem horen klagen dat het hem teveel was, integendeel! Er moest maar iemand ziek zijn en hij stond al klaar om in diens plaats te gaan."
Marie-Rose: «Eerst bliezen ze in hun gewone kleren, en in de jaren tachtig zijn ze dan in hun brandweeruniform begonnen. Hij streek die hemden zelf, en ook het witten en stijven van die handschoenen en manchetten deed hij zelf. Hij had zelfs een systeem bedacht om die koperen knopen van zijn vest te poetsen. Dan schoof hij een zelfgemaakte lat met gaten over die knopen zodat ze vast zaten en zodat hij ze danig kon opwrijven. Die moesten blinken tot en met.
Vader was technieker in de fabriek van Picanol (=weefgetouwen) en later werkte hij in een garage. Hij heeft dus altijd vuil werk gedaan en elke avond kwam hij met zwarte vette handen thuis en elke avond schrobde hij zijn handen met bleekwater en straffe zeep tot ze helemaal proper waren. Dat was allemaal uit respect, hij zou nooit met vuile handen hebben willen blazen.
Luc: "Weet ge nog toen hij dat vals gebit kreeg!
Marie-Rose: "Mô ja, hoelang heeft hij die beslissing uitgesteld! Hij had schrik dat hij met die nieuwe tanden niet meer de juiste embouchure zou hebben, en dus niet meer zou kunnen blazen. Enfin, dat gebit moest er uiteindelijk toch komen. En dan ging hij in de kelder zitten oefenen met dat nieuwe gebit en dat heeft weken geduurd tot hij weer content was. Om maar te zeggen dat hij er alles voor over had.
Kort na de oorlog was hij geopereerd aan de sinussen, hij moest een week in de kliniek blijven, maar al de eerste avond is hij uit dat bed gekomen en steunend op ons moeder is hij toch naar de Menenpoort gegaan, hij kon daar geen dag wegblijven. "
"Op 11 november 1994 heeft hij de laatste keer geblazen en vier maanden later was hij dood. Dat was werkelijk tot de laatste snik, want eigenlijk was hij al ziek in november, maar hij wilde bij die klaroeners blijven. Op de avond voor zijn begrafenis is er voor hem een speciale Last Post geweest. Toen was er bijna duizend man onder de Menenpoort, heel veel Ieperlingen waren daar, want hij was een gekende figuur. En zoveel brieven en bedankkaartjes dat we uit Engeland hebben gehad, een heel pak!
Hij zei wel altijd dat die stille jaren voor hem de schoonste waren. In de jaren negentig vond vader dat het te toeristisch was geworden. Hij vreesde dat het pure herdenken verloren zou gaan."

Foto uit het weekblad Panorama (nov 1960) : rechts op de foto Daniël Demey

Foto uit het weekblad Panorama (nov 1960) : rechts op de foto Daniël Demey

Als ik enkele weken later weer in Ieper sta, is de nazomer voorbij en schuurt er een killere wind langs de namen van de Menenpoort. Ik lees op de onderste rij Goodman, Goodwill, Bodel, Coleman, Lovell, Ebbs, Candy, Wright, Patman, Davies, Rafferty, Thompson, Potts, Stevens, Dixon, Cook, Howard, en de wat vreemdere Zeppenfield. Dat zijn slechts achttien namen  van de vijfenvijftigduizend. Reken twee seconden per naam en dan nog duurt het meer dan dertig uren eer je alle namen van de poort gelezen en uitgesproken hebt.  
Achter een koperen deurtje vind ik het Visitors Book van september. Naast Familienaam, Woonplaats en Datum is er maar zes vierkante centimeter om een comment te schrijven, maar zelfs in die kleine voetnoot is de dankbaarheid heel groot. Very moving (twaalf keer). Moving ceremony. Beautiful tribute. Takes your breath away. In tiefer Trauer um allen Toten. Never war again. Deeply moved. Very emotional. Words fail. Très emouvant. Thought provoking. Many thanks for maintaining this tradition. En terwijl het drukke verkeer langsrijdt, en woorden maar woorden zijn, sta ik hier dwaas te vechten tegen de tranen. Het zijn al die handschriften, al die onbekende woonplaatsen in Rusland, India, Ierland, Canada, Engeland, Spanje en Italië die de droefenis maken. En ook, dat al wat die bezoekers hier heeft gebracht, geen natuurschoon is, maar een grote beestachtige oorlog en een onnoemelijk groot verlies. 

Opgedragen aan m’n grootoom Gustaaf Peeters, Nonkel Gustaf (Tielen °1892) .Hij sneuvelde in Kortemark, drie weken voor het einde van de oorlog. Hij was 25 jaar.

Opgedragen aan m’n grootoom Gustaaf Peeters, Nonkel Gustaf (Tielen °1892) .Hij sneuvelde in Kortemark, drie weken voor het einde van de oorlog. Hij was 25 jaar.


 













 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De zeldenrijders (2)

Louis Covens: “Ik ben één keer met mijn auto verloren gereden. In Antwerpen op 6 km van mijn huis. Iik dacht dat ik mijn voordeur nooit meer terug zou zien.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

Louis Covens: “Ik ben één keer met mijn auto verloren gereden. In Antwerpen op 6 km van mijn huis. Iik dacht dat ik mijn voordeur nooit meer terug zou zien.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

Humo 20 juli 1999

“Ik woon vlakbij de autostrade. Maar het is dertig jaar geleden dat ik daar nog op durfde rijden.”

Aldus sprak de garagist:" Ge hebt van die mensen bij wie de groentenboer, de melkboer en de bakker aan huis komen. Hun auto dient alleen om naar de kerk te rijden op zondag. Alleen daarvoor hebben ze die auto, want oeioeioei, als ze niet naar de mis zijn geweest, dan denken ze dat ze dood gaan." 

Zalig zij die zelden rijden, deel twee!

Naam: Louis Covens (62)
Auto: Renault 9 GTS (1983)
Jaargemiddelde:
15OO km
Staat van de auto: roest aan de randen van het koetswerk, een deukje in de deur, het achterlicht getapet, maar voor de rest nog flink voor zijn leeftijd van 16 jaar

“Ik koop altijd tweedehands auto’s, van die ouwe bakken die me weinig kosten en waarmee ik kan rijden tot ze uiteen vallen. Dat is zo bij mij, een auto dient om te rijden en niet om mee te stoefen.  Eigenlijk doe ik maar één grote verplaatsing per week en dat is naar mijn lief, dat is heen en terug zestien kilometer, dat is ook één rechte baan om daar naartoe te rijden en voor de rest komt die auto bijna niet buiten. Mijn vorige auto deed nog minder kilometers dan deze, want met die bak reed ik alleen naar het café Bij Josfien. Ik moest starten, gas geven, en voor de rest kon ik mijn stuur loslaten, die auto reed vanzelf naar die staminee, die auto kende maar éne weg hé. Tegenwoordig rij ik met iemand mee als ik op café ga, maar vroeger kwam het wel eens voor dat ik zat achter mijn stuur zat. Het is dan nacht, ge hebt een stuk in uw kloten, en ineens staan ze daar met een rooie fles te zwaaien, dat zijn dan de gendarmes hé. En bij mij roken ze wel de drank, maar ik heb nooit een boete gehad, sterker, ik heb nog nooit in dat zakske moeten blazen. Dat komt omdat ik altijd beleefd en vriendelijk ben tegen de gendarmen, ja mijnheer, nee mijnheer, het is zoals ge zegt mijnheer. Ge moet er ook voor zorgen dat ge niet over uw tong valt als ze u aanspreken. De meeste zatten worden kwaad en maken van hun kloten, ik maak nooit van mijn kloten. En zo heb ik al dikwijls chance gehad. Ge moét chance hebben in uw leven, anders komt ge d’r niet.
Ik heb nog nooit een botsing gehad, daarvoor ben ik te braaf en rij ik te traag, ik rij bijna nooit rapper dan zeventig. Ik heb eens één keer bijna honderd gereden en toen reed ik niet meer met die auto, toen reed die auto met mij. Al die venten die 12O en 14O rijden, die zijn geen baas meer over hun stuur, dat gaat gij mij niet vertellen. Ik rij dus traag, ik ben dus voorzichtig en ik betaal dus ook al jaren verzekering voor nop. 
Eén keer heb ik eens een botsing gehad. Ik kwam uit een stille weg en ineens kwamen er van links twee gasten aangereden op zo’n mountainbike, en maar koersen, die moesten precies op tijd thuis zijn. En boem, die ene rijdt recht op mij, vliegt over zijn stuur en knotst met heel zijn lijf op mijne kapoot. Dat gastje krabbelt recht, zijn fiets zag er slechter uit dan mijn kapoot, en weet ge wat die zegt? ! Mijnheer, zegt hij, ik was in fout, maar ik was ook in mijn recht, want ik ben een zwakke weggebruiker. Amai mijn oren, heb ik gezegd. Gij?! Ne zwakke weggebruiker?! En die krassen op mijn auto dan? Van welk vliegmachien komen die? Die gasten zijn het dan maar rap afgebold en ik heb er nooit meer van gehoord.
Het is tegenwoordig wat met die fietsers. Ze krijgen overal voorrang! Een fietspad, dat was vroeger een pad, nu is dat verdomme zo breed als de rijweg! En een automobilist, die is niet meer vrij op de weg! Vroeger moesten alle hoveningen voor de huizen onteigend worden, want overal wilden ze de banen breder maken. En nu? Nu zijn de banen breed en nu beginnen ze die hofkes terug te zetten, nu zetten ze de weg vol bomen en bloembakken. Als ge niet oppast, zetten ze nog bomen in het midden van de weg! Ge betaalt wegbelasting, maar al wat ze doen is uw weg belasten met van die drempels, dat is toch geen rijden meer. En ‘t is overal ook enkelrichting, hier moogt ge niet in, daar moogt ge niet in, en als ge ergens in moogt, dan is het een woonerf. ‘t Is precies of ge nergens meer moogt komen met uw auto. Weet ge wat ge nog moogt met uw auto? Dat is taksen betalen, ja, dat is alles!
Overal komen er ook verkeerslichten, ge staat verdorie meer stil dan dat ge rijdt! En weet ge wat dat is, bij een stoplicht hebt ge àltijd een klerenwinkel of zo’n lingeriewinkel. En hebt ge een vrouw voor u, dan hebt ge het spek aan uw been, want terwijl het rood is, is die in die winkel aan het kiezen, en dan wordt het groen, en dan verschieten ze en dan pas beginnen ze naar hun eerste versnelling te zoeken, jamaar, ‘t is één van de twee hé! Of rijen of winkelen! 
Weet ge waarvoor ik mijn auto ook gebruik? Om op bosduiven te schieten, ik heb daarvoor een vergunning. Maar duiven zijn rare beesten, jongen. Als ge vijf keren onder hun gat hebt geschoten, dan kennen ze u. Voor alle andere auto’s blijven ze in de bomen zitten, maar zien ze mijn antenne in de verte, dan zijn ze al weg!
Het is hier ook vlakbij Antwerpen, de Grote Markt is maar op zes kilometer van hier, maar ik ga nooit met mijn auto naar de stad. Nooit! Want ge kent er uw weg niet en ze rijden u daar omver voor ge het weet! Eén keer ben ik er geweest en daarna nooit meer! Ik zal u eens vertellen wat ik daar meegemaakt heb. Ge weet, ik kom al eens op café, en daar zit een vrouwke te schreien aan de toog, haar ventje was gestorven, en ze zou zo graag nog eens uitgaan in de stad. Ik was met de auto, ik wist twintig café’s BUITEN de stad, maar nee, zij wist een hele goeie staminee IN de stad, en maar flemen en al eens over mijn been wrijven, ik was toen nog zonder dat lief, dus wat doet ge, ge rijdt naar de stad en ge denkt dat ge de gelukkigste dag van uw leven gaat meemaken. Het café was in de buurt van het slachthuis, we stoppen voor dat café, zoekt gij een plaatske om te parkeren, zegt ze, ik wacht binnen op u en ik hou daar wel een plaatske voor u!
Jongen, ik heb dat wijfke nooit ofte nimmer meer teruggezien, want ik vond daar niks om te parkeren, straat in straat uit, in een mum van tijd was ik mijn weg kwijt. Want al die straten in de stad die lijken op mekaar, en ze waren ook allemaal dood en verlaten. Gelukkig zag ik daar een schipper, en die heeft me zo’n beetje de weg gewezen, en ineens zag ik tram tien. Dat is ‘m, dacht ik. Nu ben ik er! Want tram tien heeft zijn terminus aan de Schotensteenweg in Deurne, dus dat was niet ver van mijn deur, dus wat doe ik, ik hang achter die tram en ik ging die niet meer loslaten. Stopte die tram, dan stopte ik ook, ik verloor ‘m geen seconde uit het oog. Maar ineens moest die tram onder een brug, ALLEEN MAAR VOOR TRAMS stond er op dat bord en ineens was ik de weg kwijt, jongen, vijf minuten later zat ik al op de autostrade naar Gent of naar Luik, één van die twee, ik weet het niet meer. Ik zat op die oprit en ik wou eraf en ik ben er in achteruit weer afgereden! En waar ik nadien nog allemaal geweest ben! (schudt het hoofd) Echt, ik had het niet meer, schrik! schrik! het zweet liep  over mijn gezicht! Ik was misschien maar acht kilometer van mijn huis en ik dacht: geraak ik vanzeleven nog wel thuis? Zal ik mijn huis nog wel terugzien? Ja, jongen, ik dacht echtig en techtig dat ik mijn huis NOOIT MEER ging zien! Gelukkig was daar een brave mens en die is voor mij gaan rijden tot ik thuis was. Nooit, nooit ben ik zo blij geweest als toen ik mijn voordeur zag! Ik heb mijn deur bijna gekust toen ik ze zag! 

De uitbater van het tankstation: Ge hebt mensen die hier elke avond hun bak volgooien, elke avond vijftig liter, van die mannen die op een jaar honderdduizend en meer kilometer aflappen. En dan hebt ge van die ‘klanten’ die ge twee of drie keer per jaar ziet, die tanken en dan ook nog vragen of ge voor de rest van het jaar hun banden wil oppompen?! 

De autoverkoper: Ik heb hier nog iets staan van een ouwe mens. Een Mitsubishi, 15 jaar oud, 34.OOO kilometer. Ha, ge moet die auto niet hebben! Ge moet die mens hebben! Ja, die is dood hé.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Naam: Flor Luyckx (79)
Auto: Toyota Lite Ace (1983)
Jaargemiddelde:
minder dan 700 km
Staat van de auto: Zopas verkocht aan de garage. Het wachten is op een nieuwe. 

"Eigenlijk hebben wij die auto alleen maar voor onze zwaar gehandicapte zoon. Om met hem uitstapjes te doen of om hem als nodig diréct naar het ziekenhuis te brengen. Vroeger reden wij met onze zoon één keer per jaar naar de Ardennen en twee keer per jaar naar Koksijde, toen deden we nog gemakkelijk duizend kilometer per jaar, maar nu is dat veel minder. De jongen is al flink wat ouder en niet meer zo goed, dus rijden we niet meer zo ver weg, alleen nog naar het bos als het goed weer is, dan is hij toch eens in de buitenlucht. We halen hem dan uit de camionette en we zetten hem met zijn speciale ligstoel naast de camionette. Aan zee ook, daar staat hij met zijn stoel op het strand of op de dijk, maar altijd vlakbij de camionette.
We rijden ook wel eens naar de familie of naar de winkel, maar het gebeurt dat die auto een hele maand stil staat. Deze winter bijvoorbeeld is die niet één keer buiten geweest. Niet dat ik bang ben in het verkeer, ik ben vroeger nog chauffeur geweest bij het leger, ik deed twintigduizend kilometer op een jaar. 
Aan die auto heb ik ook nooit kosten gehad, het enige dat ik af en toe moest kopen was een nieuwe batterij omdat ze dikwijls plat stond door het vele stilstaan. Voor de rest zag die auto er nog uit als nieuw, want elk jaar als ik op de keuring kwam, moesten ze twee, drie keer op mijn papieren zien, ze konden het niet geloven, zestien jaar oud en nog zo nieuw! Dus heb ik ook nooit één gaatje gehad van de keuring. Ik heb zelfs nooit een lekke band gehad, dat reservewiel is nooit gebruikt. Eén keer heb ik wel geluk gehad. Ik had kilometers lang met opgetrokken handrem gereden en toen ik wou remmen, kon ik niet meer, die remmen weigerden alle dienst. Ik ben toen zonder stoppen of remmen over een druk kruispunt gereden, gelukkig heb ik iedereen kunnen ontwijken en aan de overkant was toevallig een garage met een lange oprit en daar heb ik al uitbollend rondgereden tot ik stilstond. 
Nu is het wachten op de nieuwe camionette, die komt binnen twee maanden en is ook weer helemaal ingericht voor mijn zoon, en allicht gaan we daarmee ook weer heel weinig kilometers per jaar  doen. Ge moet dat zo bezien, het is uw vrijheid, ge stapt in en ge zijt weg, ook al is het dan maar voor vijfhonderd km per jaar!”  

De garagist: We hebben hier een dame gehad die alleen maar in haar eigen buurt rondreed. Op een dag moest ze naar de keuring, en omdat wij niet konden gaan, had ze gevraagd om een plannetje te tekenen. Dat heeft me bijna een half uur gekost, want àlles moest erop: alle straten, alle stoplichten, alle kruispunten, alle zebrapaden, alle voorrangswegen, alles waar ze maar enigszins moest stoppen of remmen moest op dat blad. En ik kan me al voorstellen hoe ze gereden is, ze is zeker aan elk kruispunt gestopt. Niet omdat het nodig was, maar omdat ze elke keer op haar blad moest kijken.  

“Als ik auto wil rijden, doe ik dat op de middag, tussen twaalf en één.”

Naam: Hilda (65)
Auto: Suzuki Alto 1OOO GLS (1997)
Jaargemiddelde:
net geen 2000 km  
Staat van de auto: 
nieuw  

“Ze zeggen van oudere mensen dat wij een gevaar op de baan zijn, maar het zijn de jongeren die een gevaar op de baan zijn. Zij schieten u voorbij, over de witte lijn soms, en voor het rood licht staan ze dan vlak voor uw neus. Daarvoor hebben ze dan zo dwaas en zo hard gereden om die vijf meter te winnen! Alles in het leven is zo jachtig geworden, het kan niet rap genoeg gaan. Ik verschiet ervan dat de moeders nog negen maanden in verwachting zijn, als ze konden, ze zouden het op vijf maanden doen!
Ik neem nog regelmatig de snelweg, maar als ik minister was, dan zou ik daar toch iets veranderen. Ik zou al die camions naar de linkerrijstrook sturen, want zoals het nu is, rijdt heel die rechterstrook vol camions, en die zijn zo hoog en zo breed dat ze mijn zicht wegnemen. Ik kan de borden en de wegwijzers niet meer zien. Ja, dat linkervak apart voor de camions, dat moet er komen. Of denkt u dat het beter is om de borden aan de linkerkant te zetten? Dat kan misschien ook.   

Een pomphouder: Ge hebt zo van die mensen, hun ogen zijn niet meer goed, of ze hebben een attakske gehad, of met hun medicamenten mogen ze niet meer rijden van de dokter, maar ja, ze doen het toch nog, hoogstens een paar honderd kilometer per jaar, maar ge ziet het aan hun maneuvers dat ze die auto niet goed onder controle hebben. Ik heb een man gekend, die had een halfverlamde arm en die vrouw stuurde méé in de moeilijke bochten.

Naam: Victor Coopman (79)
Auto: Lancia LX (199O)
Jaargemiddelde:
2OOO km
Staat van de auto: enkele krassen op de binnenbekleding, verder niks op aan te merken.

“Als ik auto wil rijden, dan doe ik dat meestal op de middag, tussen twaalf en één, dan is het niet druk op de weg en vooral niet druk in de supermarkt. Van gepensioneerden zeggen ze soms dat wij nog minder tijd hebben dan de jonge mensen, maar ik ben nooit gehaast en als ik een oude dame bij het zebrapad zie staan dan stop ik altijd! Die hoffelijkheid heb ik in Engeland geleerd, mijn vrouw was een Engelse.
Op een terrein van het Engels leger heb ik in 1946 nog slipschool gevolgd. Zij noemden dat een skidpan, dat was een wegdek volgesmeerd met olie. Glattig dat dat was! Uit uw wagen stappen was nog het gevaarlijkste, voor ge het wist, zat ge op uw gat.
Ik rij al zestig jaar, ik voel me safe en op mijn gemak in de auto, maar ik kom niet meer op de snelweg of in straten die ik niet ken. Moet ik toch in een straat zijn waar ik nooit geweest ben, dan steek ik thuis de CD-Rom van Promedia in de computer en dan kan ik mijn reisweg op het scherm zien. Dat print ik dan uit en dat plannetje neem ik mee in de auto. Ge moet meegaan met uw tijd hé. 
Ik ben een groot stuk van mijn leven zeeman geweest. Ik ben begonnen als kadet op de Mercator in 1938 en later heb ik meest als tweede stuurman gevaren. Met zo’n schip van twee- of driehonderd meter sturen is toch nog wat anders dan met een auto. Want vergeet niet, met een auto kunt ge nog remmen, maar met een schip kunt ge dat niet. Op een schip staan geen remmen, ge kunt die schroef alleen maar in achteruit gooien, dat is alles! En probeer met een schip ook maar eens aan te leggen, dan is parkeren met een auto toch gemakkelijker! 
Over parkeren gesproken, in 1943 was ik in Philadelphia. Daar was parkeren iets apart. Als ge te weinig plaats had tussen twee auto's, dan was het kwestie om die achterste wat naar achteren en die voorste wat naar voren te duwen met uw bumper. Iedereen in Philadelphia deed dat zo, niemand zette zijn handrem op, zodat ge met elke auto heel goed kon 'bumperen'. 

Een kandidaat-zeldenrijder: “De garagist heeft u gezegd dat ik 15OO km per jaar doe? Hm, ik doe er 25OO. Hoezo, dat is teveel voor u?  Had ik dan minder moeten rijden?! En wat had ik dan gekregen? Een premie van de staat of zo?!

Naam: Katrien Van Riel (77)
Auto: Citroën ZX (1992)
Jaargemiddelde:
1964 km
Staat van de auto: Picobello.

“Ik heb een witte Citroën, maar vraag mij niet welk model het is, dat kan ik niet onthouden. Ik weet nog wel dat we hem als occasie gekocht hebben in ’95, het jaar dat we onze gouden bruiloft gevierd hebben.  Ik kan rijden, maar mijne man kan het niet. Die heeft het nooit willen leren. Toen we onze eerste auto kochten in 1964, heb ik het direct geleerd. Dat was in een wei, de garagist heeft me toen op enkele zaterdagen voorgedaan hoe je moest schakelen en sturen, en dan ben ik de baan opgegaan. 
Soms rij ik zelf om boodschappen, soms rijdt mijn man mee. Maar hij zit nooit naast mij, hij zit altijd op de achterzetel. Dat is gelijk Dehaene en de ministers, zegt hij, die hebben ook een chauffeur en die zitten ook altijd achteraan. ‘t Is een brave man, hij zegt niks, hij commandeert niks, hij laat mij gerust aan mijn stuur. 
Ik ben content dat ik die auto heb. De meeste oudere mensen moeten hun kinderen lastig vallen als ze ergens naartoe willen, wij kunnen nog overal zelf naartoe. 
Ik rij altijd rustig en aan een kruispunt wacht ik altijd tot het drukste goed voorbij is. Maar het is niet gemakkelijk tegenwoordig, ge staat soms lang stil eer de baan helemaal vrij is. Als ik mijn kinderen zie rijden, die schieten daar allemaal tussen met hun auto, maar ja, die kunnen optrekken hé. Ik kan dat niet meer, dat optrekken.
Mijn autoradio heb ik weggedaan. Ik betaalde taks en ik luisterde d’r nooit naar. Eén van de kinderen had eens met mijn auto gereden en die had zo’n zender opgezet met van die raastige muziek, dat raasde maar en raasde maar, ik wist niet hoe ik een andere post moest pakken, en dan heb ik tegen de garagist gezegd, haal die radio er maar uit!
Ik ga niet zelf naar de keuring, dat doet de garagist. Ik heb het er niet mee, met die keuring. Pinkers aan, pinkers af, remmen, mistlicht...En ge moet dan over die rollen rijden, en ge moet over een put rijden, en dat moet allemaal zo precies passen, ge valt er misschien in, nee, da’s niks voor mij.

“Overal waar de autostrade naartoe gaat, daar moet ik niet zijn.”

Eén keer ben ik tegengehouden door de politie. Ze deden me stoppen en ze vroegen vanwaar ik kwam? Van de post heb ik gezegd. Maar dat moesten ze niet weten. Of ik wist dat ik verkeerd door die enkelrichtingsstraat was gekomen? Maar ik had die enkelrichting niet gezien, ik wist niet dat dat veranderd was. Dat hebt ge hé, als ge maar één keer per jaar door zo’n dorp komt.
Op de provinciewegen kom ik nog, maar van de autostrade blijf ik weg. Ze ligt hier wel vlakbij, maar dat is niks voor mij, ik kan daar niks gaan doen. Stel nu dat ik de oprit neem, waar moet ik dan naartoe? Ik moet nergens naartoe. Overal waar die autostrade naartoe gaat, daar moet ik niet zijn. ‘t Is zeker twintig dertig jaar geleden dat ik die autostrade nog genomen heb. Maar ik heb er wel één goeie herinnering aan. Toen ze pas openging heb ik koning Boudewijn daar gezien. Hij zat in een grote zwarte auto met allemaal politiemotoren langszij. Hij reed naar de stad en ik reed in de andere richting. Hij ging iets inhuldigen, en ik ging mijn zoon halen in het ziekenhuis. Dat herinner ik me nog, de koning en ik op de autostrade!

Een garagist: De allerstrafste was die gepensioneerde man van 65 die bij ons een Fiat sportmodel kwam kopen, zo’n laag karretje met twee zitplaatsen. Ik weet het nog goed, ik ben die auto bij hem thuis gaan afleveren samen met mijn vader. Na drie maanden belt hij of we de auto konden komen halen, hij had een “botsingske” gehad. We komen daar toe en die teller stond na drie maanden nog altijd op elf kilometer, het aantal dat wij ermee gereden hadden! Mijnheer was achteruit uit zijn garage gereden, tégen een boompje in zijn tuin en was dan maar vooruit terug in zijn garage gereden. Dat was de enige afstand die hij op die drie maanden gereden had! Vier jaar lang horen we niks van hem, ineens belt hij of we een ‘onderhoudje’ konden doen en of we met zijn auto naar de keuring konden gaan. Ik ging ‘m halen, er stond 4OO kilometer op de teller! Na vier jaar! En het vijfde jaar van de keuring stond er 5OO op, en het zesde jaar 6OO, en het zevende jaar 7OO, en het achtste jaar vroeg hij of we ‘t autootje niet terug wilden kopen, want hij reed eigenlijk toch “meer met de fiets”. En we hebben dat bakje teruggekocht, acht jaar oud, achthonderd km op de teller. Dat was in mijn ogen wel de kampioen!!

             (c)  Jan Hertoghs


© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De zeldenrijders (1) chauffeurs met 1000 km per jaar

Door het coronavirus wordt onze bewegingsvrijheid beperkt tot de korte noodzakelijke verplaatsingen.
Dat brengt ons bij de “zeldenrijders”: autobestuurders die uit eigen beweging rond de kerktoren toeren, en dat al jàren.
Zij komen hier aan het woord - met amper 1000 km op de teller per jaar.
Een Humo-reportage uit 1999. © Jan Hertoghs

“Mijn schoonbroer doet soms 800 km op een dag. Ik doe 800 km op een half jààr.”

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Vroeger had je die verhalen van autoverkopers en garagisten over nonnen in een Dafke en pastoors in een Volkswagen Kever die op tien jaar tijd géén tienduizend kilometer gedaan hadden. En dat die bakskes nog als nieuw waren, geen spatje roest, nog altijd de éérste lucht in de éérste banden, en in het dashboard een radio “die nooit gebruikt is geweest”. Ik dacht dat het legendes waren, mondelinge folklore, pure storytelling van de putliggers en de bandenopleggers, maar ik heb die mening grondig moeten herzien. Het zijn geen legendes, het is géén folklore, het bestààt. Er zijn chauffeurs die op een jaar tijd geen twintig uur, geen duizend kilometer achter hun stuur zitten.Om ze te vinden ben ik gaan aankloppen bij tankstations, garages en autoverkopers. Soms kenden ze iemand : Julia! die doet geen 6OO km op een jaar! Maar ze ligt wel juist in het ziekenhuis! Soms kenden ze niemand : Als ge nu chauffeurs zou zoeken met 100.000 km op een jaar, ja, zo ken ik er genoeg! Soms waren ze gewoon gesloten: Tussen twaalf en één eet iedereen! Een keer of zes kreeg ik wel een adres, maar kwam de bejaarde achter de kier van de deur niet verder dan een korzelig “we zijn niet geïnteresseerd”. Zeker hebben deze lieden in mij een inbreker gezien die even het interieur kwam opmeten, of op zijn minst een opkoper die onder het mom van een reportage op zoek was naar een super-occasie.
Uiteindelijk heb ik toch tien zeldenrijders gesproken, tien chauffeurs die jaarlijks tussen 1OOO en 15OO km rijden, soms was het iets meer, soms was het zelfs nog minder dan duizend op een jaar. Bij de eerste interviews ging ik er ook vanuit dat zo'n zeldenrijder meestal met klamme handen en gespannen bilspieren door het verkeer sukkelt, maar niks bleek minder waar, de meesten beweerden allerminst schrik te hebben in het verkeer. Maar wel mijden ze allemaal de nacht, de mist en het gladde secundaire wegdek. 
Uit nieuwsgierigheid heb ik zelf ook de kilometers geteld die ik nodig had om de tien korte-afstand-mobilisten te vinden. Het waren er  1OO4. Een afstand waar Jef acht maanden over zou doen.

Naam : Jef (79) 
Auto: Opel Kadett (1988)
Gemiddeld aantal kilometers per jaar: “
rond de 1500”
Staat van de auto: Blinkend. De zetels staan nog strak en bol als nieuw. Op de rubberen vloermatjes zit nog geen millimeter sleet. De wagen staat in de garage onder een waslijn met een zeemvel.

“Ik heb vroeger veel met de auto gereden. Ik was dokwerker en ik reed alle dagen met mijn auto naar de haven, vijftienduizend kilometer op een jaar. Maar het was altijd om te gaan werken, ik ben nooit met de auto op reis geweest, nooit naar de Ardennen, nooit naar de zee. Ik ben al wel al aan de zee geweest, maar dat was dan met de bus van de gepensioneerden. Als ik de auto neem is het om boodschappen te doen of familie te bezoeken. Mijn vrouw rijdt ook nog met die auto, maar die rijdt alleen maar naar de winkel in het dorp, dat is één kilometer van hier. Ze rijdt niet verder en ze dùrft ook niet verder, want ze heeft schrik. Ik heb geen schrik. Of ik nog op de snelweg durf? Ja-at, jong, dat durf ik zeker. Ik durf zelfs nog naar Antwerpen (= 22km) rijden, ik ben vorig jaar zelfs DOOR Antwerpen gereden, maar dan wel over den boulevard en niet langs al die kleine straatjes. 
Weet ge, als ik vroeger ging werken, was ik altijd gejaagd aan het stuur, nu ben ik veel rustiger, nu rij ik altijd op m’n gemakske. Het gebeurt dat ik nu een toerke maak door de gemeente, langs de velden en langs de hei en dat ik dan maar vijftien of twintig per uur rij en dat ik bijna in de beek rij omdat ik zo zit te gapen naar het veld en naar de beesten. Voorbijsteken doe ik maar heel weinig, ze moeten al heel traag gaan voor ik dat durf. Een tractor voorbijsteken, dat gebeurt wel eens, maar een gewone auto inhalen, dat gebeurt niet gemakkelijk. Ik ben degene die ze inhalen, zelfs de camions halen mij in. ‘s Nachts rijden is ook zoiets dat ik bijna nooit doe. Eigenlijk rij ik maar één keer per jaar ‘s nachts en dat is met nieuwjaar, dan ga ik doordoen bij mijn broers, en dan kom ik ‘s nachts terug met de auto, maar dat is maar een afstand van drie kilometer en allemaal kleine weg binnendoor.

“Met mijn velo doe ik zeker 1000 km meer dan met mijn auto.”

Omdat ik zo weinig rij, moet ik ook maar weinig tanken. Ik tank zo’n vier keer per jaar en daar rij ik làng mee. En natuurlijk wilt gij weten of ik de prijs per kilometer al eens uitgerekend heb? Zwijgt daar maar over, vriend, ik heb het er al genoeg over met mijn vrouw. Zij zegt dat onze auto duurder is dan de duurste taxi die er bestaat. En ze heeft gelijk, maar och, een taxi hebt ge niet  voor uw deur staan, en dit beestje is er altijd, ge stapt in en ge zijt weg. En zelfs al doet ge maar weinig kilometers, ge kunt ‘m niet missen hé! Ge hebt ‘m nodig! (neemt me mee naar de garage) Voila, hier is ‘m, en die heeft nog niks gemankeerd, zie maar naar die banden, dat zijn nog altijd de eerste die daarop liggen, daar is bijna niet met gereden hé. Mijn schoonbroer, ja, die doet soms achthonderd kilometer per dag. Wat die op twee dagen doet, daar heb ik een heel jaar voor nodig! Zelf rij ik meer met mijn velo dan met die auto, want met die auto doe ik er 15OO per jaar en met mijn velo zeker 25OO per jaar!”

De autoverkoper-garagist: De meeste van die mensen die heel weinig  rijden, zijn heel precies op hun auto. Extreem voorzichtig zijn ze, voor het minste mankement staan ze bij ons. Zo hadden we een klant, die reed hier alleen maar rond de kerktoren, dus nooit verder dan vijf kilometer van deze garage, maar hij was wel bij Touring Wegenhulp “voor het geval er iets gebeurt”.

Naam: Angèle Van Elsacker, bijna 91 
Auto: Fiat 126  (1989)
Gemiddelde per jaar:
1000 km
Staat van de auto: Beetje dof en uitgeleefd, typisch een ‘buitenslaper’. 

“Zaterdag wilde ik boodschappen doen en ik geraakte niet meer weg, ik kon niet meer starten. Ik heb Touring Secours gebeld en zij zegden dat mijn choke kapot was en ook zagen ze dat ik een lekke band had! En nu zit ik op de garagist te wachten die deze namiddag mijn auto komt halen en terwijl komt u bij mij langs om te vragen hoeveel kilometers ik doe, als dat geen toeval is! Wel, mijnheer, ik doe weinig kilometers, want ik rij alleen nog naar het dorp voor de supermarkt, de gazettenwinkel en het gemeentehuis. En voor de rest doe ik nog wat kleine uitstapjes naar Kapellen, Putte, Berendrecht of Zandvliet, dat ligt ongeveer op vijftien, twintig kilometer van hier. 
Op 1 september 1998 had ik een heel speciale uitstap op het oog. Ik werd die dag negentig jaar en ik wou voor mijn verjaardag naar Lillo rijden! Dat ligt 22 km van hier, maar ik ben er niet geraakt, ze hebben me verteld dat het daar zo hard veranderd is, dat er daar een nieuwe tunnel is gekomen of zoiets (de Liefkenshoektunnel, jh) en iedereen raadde het mij af om naar Lillo te rijden. En dus ben ik niet naar Lillo gereden wat wel spijtig is, want Lillo is een schoon dorpje.
Mijn garagist zegt dat ik de oudste automobiliste van het land ben? Zou dat waar zijn? Ik rij al vierenveertig jaar. Ik was vijfenvijftig toen ik ermee begon en ik vond het helemaal niet moeilijk. Sturen met de fiets of sturen met de auto, dat vond ik juist hetzelfde en die vitessen, dat was ook rap geleerd. 
Ik ben vroeger directiesecretaresse geweest. Ik deed interims bij grote firma’s als BP en SIBP, (lacht) toen reed ik ook met een grotere auto als nu! Maar ik moet geen grote auto hebben, zo’n klein ding is makkelijk om te parkeren en te maneuvreren, en het is nog zuinig ook, ik tank drie of vier keer per jaar voor vijfhonderd frank naft en daarmee kom ik toe. 
Soms rij ik niet zelf, soms rij ik mee met iemand. Met mijn nichtje bijvoorbeeld. Die rijdt zo heel nonchalant, met één vinger vanonder aan het stuur, kent ge dat?! Als ik dat zie, ben ik bang, maar ik durf er niks van te zeggen. - Ik ben content met die auto en ik zit gerust in die auto. Ik wil niet te voet gaan, want dan kan ik vallen, en ik wil ook niet met de fiets gaan, want dan is het helemaal erg als ge valt. Dus is die auto het veiligste. Ik rij ook al tien jaar zonder één accident, (tast onder het plastic tafelkleed, “hout vasthouden!”). Mijn assurantie heeft me zelfs een brief gestuurd om te zeggen dat ik een superchauffeur ben, tien jaar op de baan en niet één keer gebotst! Dat wil toch wat zeggen, want zoals ze tegenwoordig allemaal rijden, dat is véél-véél te rap. En dan vooral op plaatsen waar ze niet rap mogen rijden! 
Die bluts die ge ziet in mijn koffer is niet van een botsing, maar van de wind, het heeft hier een keer zo hard gestormd dat een baksteen uit de schoorsteen op mijn auto is gevallen.
Wat wel een beetje ambetant is, is dat ik geen rijbewijs heb. Ik heb het wel, maar ik weet niet meer waar ik het gelegd heb, het moet hier ergens in huis liggen, maar wààr?! Mijn vorig rijbewijs was ik ook al verloren. Toen ben ik bij de gendarmes een ander gaan halen, maar ik kan toch wééral niet naar de gendarmerie gaan voor een nieuw bewijs, dat is te ambetant. Och, voor die paar honderd kilometer per jaar rij ik wel zonder rijbewijs. ‘t Is de moeite niet hé!

-  

De garagist: Mensen die weinig rijden, blijven meestal binnen in de winter, of als het slecht weer is. Maar schijnt de zon, dan zijn ze er en hun commentaar is altijd hetzelfde. Ja, zeggen ze dan, dat beestje zit altijd maar binnen, hij moet toch eens buiten kunnen komen ook!

Angèle (91) in haar Fiat 126: “Voor mijn verjaardag wilde ik iets wagen: een uitstapje van 22 km.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

Angèle (91) in haar Fiat 126: “Voor mijn verjaardag wilde ik iets wagen: een uitstapje van 22 km.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

-

Daisy is enigszins een uitzondering. Daar waar de anderen nog de moed hebben om zich op hun zeventigste in het verkeer te  storten, is zij op haar zesendertigste al bang om zich in het autogewriemel te begeven. Daisy doet gemiddeld 19OO km per jaar met haar Opel Corsa. 
"Het rare is dat ik de auto voor alles en nog wat wil gebruiken. Ik rij ermee naar de bakker en de krantenwinkel, vijfhonderd meter vind ik al te ver om te voet te gaan, maar vraag mij niet om verder dan tien kilometer van mijn huis te rijden, want dan krijg ik al de zenuwen. Ik rij al zeventien jaar, dat is vrij lang, en vroeger reed ik ook ontspannen, maar nu moet ik zeggen dat ik zeer gespannen achter mijn stuur zit. Het is alsof ik met ouder worden meer bewust ben geworden van de gevaren op de weg. Als ik achter mijn stuur zit, zie ik ook alleen maar de weg, de stoplichten, de zebrapaden en de tegenliggers. De rest zie ik niet, en dat heb ik al dikwijls moeten horen, amai Daisy, ge reed mij voorbij aan de superette, een goeiedag kon er niet af zeker? Niemand in de buurt weet dat ik zo onzeker ben op de weg, ik durf dat aan niemand te vertellen.
Als ik ergens naartoe rij, heb ik thuis in gedachten al heel de weg afgelegd. In mijn gedacht zoek ik dan de kleine straten uit waarlangs ik moet rijden om de drukke punten te vermijden. Ik zal bijvoorbeeld nooit door het centrum van een dorp rijden, elk centrum vind ik te druk. Zo zal ik ook nooit tijdens het spitsuur de weg opgaan, dan blijf ik gewoon thuis. En moet ik over een druk kruispunt, dan zal ik dat proberen te vermijden door een paar straten om te rijden. Van wegomleidingen heb ik ook schrik want dan kan ik mijn weg verliezen, en van wegwerkzaamheden heb ik nog meer schrik. Als ik zie dat twee rijstroken ineens versmallen tot één rijstrook, dan draai ik terug en dan neem ik een andere weg. Ik hou mij ook aan de snelheid. Staat er 5O, dan rij ik 5O. Staat er 7O, dan rij ik 7O. Maar staat er 9O, dan rij ik ook maar 7O, ik durf niet rapper. Ik let heel de tijd op de snelheid, ook als mijn man rijdt. Hij heeft al gezegd dat hij oogkleppen voor mij gaat kopen. Als hij rijdt, zit ik ook constant op een ingebeelde rem te trappen.
Maar het ergste van alles is de autostrade voor mij. De autostrade, dat is mijn dood. Mij kunt ge niet harder straffen dan door mij op de autostrade te jagen. Ik kan nu rijden sinds 1982 en ik ben nog maar vier keer op de autostrade geweest.De eerste keer wou ik er direct af, ik reed zestig en ik dacht dat het allemaal zotten waren die mij voorbij vlogen. En ik ben niet bepaald gelovig, ik ga ‘s zondags niet naar de kerk, maar elke keer dat ik op de autostrade kom, maak ik een kruisteken. Omdat het zo’n verschrikking is. Mijn man werkt in de industriezone van Zaventem, hij gaat altijd met de trein. Maar op een dag was het staking en er was niemand anders om hem te brengen, dus hij reed naar Zaventem, en ik reed met de auto terug. Volg de pijlen richting Oostende, had hij gezegd, maar ik was weer zo gefixeerd op de weg dat ik die pijlen niet gezien heb. Toen die pijlen maar weg bleven, wilde ik ergens afdraaien en terug rijden, maar ineens stond ik op een militair domein, en daar stonden allemaal soldaten met geweren, en ik moest direct uitstappen en meekomen naar hun kantoor. Ik was in paniek, ik zei dat ik de weg kwijt was, en ik was ook helemaal mijn kluts kwijt, want ik begon te wenen en ze hebben me daar een tijdje in dat kantoor laten zitten tot ik beter was. Een militair is me dan voorgereden tot ik op de juiste weg zat naar huis.

“Ik sla een kruisteken voor ik op de snelweg ga.”

Nadien heb ik alleen maar over gewone wegen gereden, ik durfde jarenlang niet meer op de snelweg. Tot op een zondagmorgen, ik werd wakker, het was zes uur, het was nog stil buiten en ik dacht, ik rij een keer naar Zaventem en terug, het is nu rustig, het is het moment om het eens te proberen. Ik kwam op de autostrade en het was er heel kalm, ik dacht nu ga ik er geraken, maar ik ben niet echt in Zaventem geraakt. Het is nochtans heel simpel, ik moest gewoon die borden met dat vliegerke volgen, maar in mijn zenuwachtigheid was ik weer te vroeg afgeslagen en ineens zag ik een bordje Transport BURUNDI, en het was precies of ik in de jungle beland was. Het zweet brak mij uit, ik was verdwaald en het heeft mij twee uur gekost om terug thuis te geraken terwijl ik maar vijfentwintig kilometer van mijn huis was. Ja, de autostrade, ge moet het maar durven, zeg ik. ‘t Is niks voor mij. 

De autoverkoper: We hebben hier zo’n autootje gehad. 1O.OOO kilometer op 14 jaar. Wel, wij kregen dat niet verkocht. De mensen wilden dat niet kopen, want ze betrouwden het niet. Ze dachten dat wij met de teller geknoeid hadden, dat we d’r honderdduizend vanaf hadden gedaan.

Naam : Emiel Van Hofstraeten (76) en Martha Smeyers (73)
Auto: Suzuki Vitara jeep (1993)
Jaargemiddelde: 
800 km  
Staat van de auto: Fonkelnieuw. Drie krasjes op de koffer “vanwege de garagedeur die ineens  dicht vloog bij een hevige wind.”  

“Mijn man en ik hebben vroeger heel veel gereden. Met blokken ijs. Die blokken gingen we ‘s morgens halen in de Kronenburgstraat in Antwerpen en daarmee reden we dan naar de café’s en de beenhouwers in het Waasland, er waren in die tijd nog geen frigo’s en koeltogen zoals nu. Mijn man had een camion en ik had een camionette en in de jaren zestig deden wij gemakkelijk 8O.OOO tot 9O.OOO kilometer op een jaar, wij werkten ook zeven dagen op zeven, van ‘s morgens tot ‘s avonds waren wij op de baan. Soms vertrokken wij zo vroeg van de buiten naar Antwerpen dat er nog stropers in de wei lagen. Martha, niet verschieten hé, riepen ze dan. Het zijn wij maar, wij zitten hier nog te lichtbakken. Ja, ‘t was dikwijls nog nacht als wij al vertrokken. En nu komen we de baan bijna niet meer op. De wagen staat meer stil dan hij rijdt. Dat komt door mijn man. Hij heeft twintig jaar geleden een hersenbloeding gehad en daardoor is hij voor een gedeelte verlamd. Miel heeft nog kunnen rijden tot in 1995, toen was het gedaan, toen moest ik het stuur van ‘m overnemen. Jongen, heb ik toén afgezien! Het was zesentwintig jaar geleden dat ik nog aan een stuur had gezeten! Ik kwam op de weg en het zweet stond op dat stuur, zo’n angst had ik. Maar nu ben ik het gewend, nu gaat het weer vanzelf. Maar het is zo’n gedoe hé, die garagedeuren open doen om te vertrekken, stoppen op de oprit om de garage weer dicht te doen… op die tijd ben ik met mijn fiets al twee keer naar het dorp gereden.
Wij vinden het wel spijtig dat we nog zo weinig uit rijden, want we rijden allebei heel graag. Als mijn man gepensioneerd was, wilden we ook een mobilhome kopen om door heel België te rijden:  de zee, de Ardennen, Brussel en Brugge, we wilden daar overal naartoe. Dat zou onze grote vakantie worden, echt iets dat we verdiend hadden na een leven van lang werken, maar het heeft niet mogen zijn. Het heeft spijtig genoeg niet mogen zijn.

Een pomphouder: Voor mensen die weinig rijden is elke autorit een avontuur. Ik heb een klant die hier tien kilometer vandaan woont, vlakbij zijn huis is een pompstation, maar hij komt helemaal naar hier, want hij moet alleen maar “mijne naft hebben en geen andere!” En als hij een keer verder weg moet dan twintig kilometer dan tankt hij dagen van tevoren, gewoon om gerust te zijn dat die benzine in zijn tank zit. Hij heeft hier eens op een zondag aangebeld, we waren gesloten, maar hij blééf bellen tot we open deden. Ik moet tanken, zei hij, want volgende donderdag moet ik naar Scherpenheuvel!

Naam: Jos (71)
Auto : Citroën Visa (1986)
Jaargemiddelde: 
geen 1000 km per jaar 
Staat van de auto: Ondanks zijn dertien jaar, staat ie nog te blinken in het schuurtje.  

“In het begin had ik een deuxchevaux, zo’n geit zoals ze zeggen. Nu heb ik een Citroën Visa maar daarmee rij ik veel minder omdat ik zo slecht te been ben..Ik was vroeger melkboer, ik heb tot in ‘87 met paard en kar de melk rondgebracht. Zo’n paard, dat had tenminste gevoel, dat luisterde tenminste naar u. Zo’n auto, dat zit daar maar te snorren en te ronken onder uw gat, en ge denkt, hij is content, hij brengt mij overal naartoe, maar als ge ‘m laat stil staan en ge kijkt er niet naar, dan roest ‘m, precies of hij is kwaad op u. Een paard is ook veel goedkoper dan een auto, want hoe meer dat rijdt, hoe minder tijd het heeft om te eten. En bij een auto is het net andersom: hoe meer hij rijdt, hoe meer hij zuipt en geld kost! Met een paard kunt ge ook nog iets zien omdat ge langzaam en langs de kant van de weg rijdt. Maar met een auto ziet ge niks. Ja, ge ziet andere auto’s, ge kijkt van het ene sardineblik in de andere conservendoos. Ik ga met die auto alleen nog naar de winkel, en zelfs dat is me soms teveel. Niet dat ik bang ben in het verkeer, verre van, maar dat parkeren, jongen, dat is er teveel aan. Ik ging hier in de winkelstraat eens naar de winkel, ik zag één gaatje, ik parkeerde, en direct kwam er een vent uit een camionette, allez mijnheer, ik wilde hier juist gaan lossen! Pardon vriend, heb ik gezegd, en ik ben weer vertrokken om een ander plaatsje te zoeken. Dat was VIER straten verder, vlak voor een winkel met velo’s, wel, ik ben daar binnengestapt en ik heb daar gelijk een velo gekocht!! ‘t Is gedaan met auto rijden heb ik gezegd. 
Ge ziet ook veel meer vanop de fiets, en wilt ge iets van nabij zien, dan zet ge uw voet aan de grond en ge staat stil, ge zijt geparkeerd. Met een auto raakt ge nooit geparkeerd. Of ze moesten iets uitvinden waarmee ge boven op een andere auto kunt parkeren.

De garagist: Vroeger had je meneer pastoor in zijn Keverke en de nonnekes in hun Dafke die heel weinig kilometers deden, maar tegenwoordig moet mijnheer pastoor zijn gelovigen in drie parochies gaan zoeken, die doet dus véél kilometers op een jaar.En de nonnekes, ja, de nonnekes, die zijn de dag van vandaag ook mobiel, die rijden tegenwoordig óók naar Bobbejaanland.

De Zeldenrijders (1) in Humo van 13 juli 1999

WELDRA DEEL 2: Achthonderd kilometer op acht jaar

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

 

Meer lezen