Schaatsbergen, Siberië, Kouwenberg: op zoek naar de Vlaamse winteroorden
Laat de winter langer dan drie dagen duren en dan overheerst de wind chill in de nieuwsgaring, de dunne lippen van het weerbericht, de gure berichtgeving over files, en dat eeuwige afgezaagde zouttekort van die strooiwagens. Tegelijk lees je in de kranten over lieden die wel tegen de opwarming zijn, maar die bij een graadje vorst alweer naar de zomer verlangen. Remember, er zijn viér seizoenen en geen drie!
Wij gingen de winter opzettelijk opzoeken op plaatsen die naar koude verwijzen. Dat had Vorst en Winterslag kunnen zijn, we kozen voor de kleinere winteroorden.
(© Jan Hertoghs Humo 2010 - licht ingekort)
© Jan Hertoghs
Schaatsbergen is een gehucht van Olen, vlakbij de E313, het Albertkanaal en een lawaaierige industriezone. Ik zie meteen waar ik moet aanbellen. Decort Diepvriesprodukten. Mevrouw Decort doet open, ik heb geluk, zij hoùden van diepvries en van de winter. Met allemaal fervente skiërs in de familie, "elk jaar gaan we wel twee of drie keer op skivakantie." In huis hebben ze ook een groot schilderij hangen, een wintertafereel met stille boerenhuizen. Het Oude Schaatsbergen misschien? Nee, Schaatsbergen is het niet. En vanwaar die naam komt, weet ze niet: er zijn hier geen bergen en er is ook geen ijs om te schaatsen.
Geïntrigeerd door de naamgeving doe ik navraag bij de heemkundige kring. Schaats komt van "scheids" - het gehucht lag gescheiden van het dorp - en "bergen" verwijst gewoon naar de hogere ligging van het gehucht. That's all folks! Niks hint voor een wintervriend.
© Jan Hertoghs
Winterdijk maakt deel uit van het Limburgse Kaulille. De secundaire weg is nog met harde sneeuw bedekt en leidt tot bij enkele boerderijen. Aan een raam zie ik de middagtafel met brood en koffie, man en vrouw wenken me binnen. Aan de muur hangt de kalender van de Tractoren John Deere, de maand januari heeft een sneeuwruimer. En dat lawaai dat ik hoor, is een straaljager van de basis Kleine Brogel. Tegen het aanvriezen van hun start- en landingsbanen "gebruiken ze ureum naar het schijnt". Dat is een zoute chemische stof "die ook in pis te vinden is". En of ik de mop ken van Prosper die zijn naam in de sneeuw wilde schrijven? Hij geraakte maar tot PROSP, en vroeg aan zijn kameraad of die nog pis had voor de E en de R. "Dat heb ik, Prosper, maar dan moet gij de mijne wel vasthouden, want ik kan niet schrijven."
En of ik weet dat ik bij de énige zingende boer van België terecht ben gekomen. Hij is al op radio en tv geweest. Boer Martijn, de zingende boer! Als kind zong hij al op de fiets, als jongeman stond hij op de biljart met een keu als microfoon. Hij heeft een repertoire van tweehonderddertig liedjes. Of hij ook een liedje over de winter heeft? 't Is weer voorbij die mooie zomer, dat is het enige.
In Peer begint het licht te sneeuwen langs het raam van het koffiehuis. Ik ben er voor een broodje, en wat lees ik op de openingsbladzijde van de menukaart: Welkom bij Johnny en Suzy Winters.
Midden in de velden van de gemeente Peer verschijnt de meer dan 100 jaar oude kolonie “Siberië”.© Jan Hertoghs
Nabij het gehucht Wouberg wordt het landschap uitgestrekter met kaarsrechte wegen. De sneeuw ligt in kleine duinen bijeen tegen de bomen en de houten telefoonstaken. Dit is Siberië volgens de topografische kaart. En de boer op de Maastrichterdijk zegt dat het hier àltijd twee graden kouder is dan vijf kilometer in de omtrek: "Het ligt hier op een hoogte en de wind heeft vrij spel. Ook de gewassen komen hier trager uit dan elders." En als ik meer wil weten over de geschiedenis van Siberië, dan moet ik bij Leo Pinxten zijn, de oude hoofdonderwijzer, ginder in dat witte huis.
Die Leo zoekt een volle twintig minuten naar een brochure die hij ooit nog geschreven heeft, maar eigenlijk kent hij de historie van Siberië uit zijn hoofd: "Het heette hier al Siberië in de negentiende eeuw. 't Moeten soldaten van Napoleon zijn geweest, teruggekomen van Rusland, en omdat het hier zo'n gebied was van barre hei en moerassen, hebben ze dat Siberië genoemd. En het kàn hier koud zijn! Vorig jaar januari hadden we hier een min eenentwintig; de klimophaag in de tuin was van onder tot boven kapot gevroren. En eer klimop bevriest, dan moet het al erg zijn."
In 1909 is hier een steenrijke Brusselaar aanbeland. Armand Denisty, dokter in de geneeskunde en weduwnaar van een rijke dame uit Hoeilaart, ze had hem een fortuin nagelaten. En deze Denisty kreeg het in zijn muts van hiér een landbouwkolonie uit de grond te stampen. Hoe hij hier in Peer is gekomen? Niemand die het weet. "Maar hij zal wel geweten hebben dat de grond in Siberië heel goedkoop was."
Vijfhonderdtachtig hectaren bracht hij in ontginning. Overal kwamen kaarsrechte zandwegen met diepe grachten ernaast die voor de afwatering zorgden. Een centrale weg was verhard met kaarsrechte dennenstammen zodat de paardenwagens altijd konden rijden en de ontginning in elk seizoen kon doorgaan. Om de gronden vruchtbaar te maken, werden wagons mest met de trein aangevoerd naar de statie van Helchteren. Vandaar ging het naar Siberië waar een spoorlijntje met kipwagons de aanvoer verderzette. Op Siberië ging Denisty in een groot herenhuis wonen en rond dat huis kwamen boerderijen, stallingen, een school, melkerij, bakkerij, schrijnwerkerij en smidse. "Dat was een dorp op zich. Hele gezinnen woonden in Siberië. Denisty had meer dan tweehonderd werklui die voor hem werkten, dat was ongezien, iets enorm voor die tijd."
In 1922 bouwde hij vijftig serres om druiven te telen. "Die kassen werden verwarmd met warme lucht van een cokesoven, revolutionair in die tijd. Er kwam zelfs een vliegveld voor de export naar Londen!" Maar die vluchten waren te duur zodat de export beperkt bleef tot kistjes die naar Brussel spoorden.
Pinxten heeft het Heerke van Siberië nog persoonlijk gekend, "toen ik hier in 1948 in Wouberg als onderwijzer werd benoemd. De kolonie liep toen al op zijn einde door de bezetting van '40-'45 en door slecht beheer van de rentmeesters." De grond werd in percelen verkocht aan plaatselijke boeren, Denisty ging weer in Brussel wonen en in 1953 is hij in Etterbeek overleden.
"Voor het gehucht Wouberg en voor de stad Peer is hij heel belangrijk geweest. Nu zitten hier melkveehouders met goeie weilanden; zonder Denisty was het hier een arme heide gebleven."
Al het hele gesprek zie ik een grote Delftsblauwe schotel op de sierkast. Daarop staat een Siberisch tafereel, een vurig paard dat een arrenslee trekt met een freule, en aan de teugels een voerman met een lang geweer, een wapen tegen de wolven. Hoe hij aan die "Siberische schaal" is geraakt? Het schoolhoofd kijkt lang en peinzend naar de schotel: "Nu ge het zegt, dat heeft iets Siberisch. En dat ik daar nooit van mijn leven op gelet heb. Dat hangt hier al vijftig jaar!"
© Jan Hertoghs
In de Kempense gemeente Retie ligt het gehucht Werbeek en daar staat de zeer oude kapel van O.L.Vrouw Ter Sneeuw. De concierge van de kapel woont wat verder. Ze zegt dat er nog elk jaar bedevaarten komen ("om hulp te vragen bij ziekte, nood en pijn") en dat de devotie de laatste vijf jaar weer is toegenomen. Ik mag de sleutel hebben, een staak van zeker vijfentwintig centimeter die geheel past bij de zeventiende eeuw. In een brochure lees ik de legende. Een marskramer vond het Mariabeeldje "in stapels sneeuw", maar waar het warme(!) beeldje lag, was "geen sneeuw te vinden". Dat was een straf mirakel in 1645, want de zestig koudste winters van De Kleine Ijstijd moesten toen nog beginnen. De marskramer overleefde ook nog een stel vileine struikrovers, en hing het beeldje uit dankbaarheid aan een boom "waar het al snel een toeloop kende." Er werd een kapel gebouwd "waar men bescherming kwam afsmeken tegen de pest", en dan zal het nog vier eeuwen duren eer Humo in een auto voorbij komt.
© Jan Hertoghs
In datzelfde Werbeek staan vader en zoon Adriaensen bij hun tractor, en dat het verdekke koud is, en dat ze ook deze winter weer een paar luxevoituren uit de gracht hebben moeten trekken. Ik vertel dat ik gisteren in Peer-Siberië was, en dat moet treffen, vader Jos heeft ook nog in Siberië gewerkt, in het Siberië dat bij Arendonk ligt. Er zijn dus twéé Siberiës in België! En dat ik binnen moet komen, binnen is het warmer dan buiten.
"In de jaren vijftig heb ik daar gewerkt. Ik was tot mijn veertiende naar school geweest en in Arendonk kon ik bij een boer beginnen. Elke morgen met mijn rammelvelo daarnaartoe, veertien kilometer langs een zandpaadje.
't Waren slechte tijden, 't was crisis, er was weinig werk, en dus begonnen de boeren maar arme grond en hei te ontginnen met jong werkvolk, dat goedkoop was natuurlijk. En wij moesten naar Siberië. Zo noemde die boer dat stuk grond, een grote plak hei bij de Hollandse grens, een heel eind te voet door de bossen. Wij moesten stronken uitspitten, bulten afgraven en putten dempen. Alles met de hand. Niks machines. En als die grond effen was, dan moesten we die omploegen en met mest en teeltaarde vruchtbaar maken. Het hele jaar door stonden wij daar te spitten en te graven. Ook op winterdagen werkten we door, met in de kant een vuurke om onze handen te warmen. Soms moesten wij ook een bos kappen en die bomen sleepten we weg met een paard. Zo heb ik mijn been gebroken met een stam die tegen mijn been schoot. Dat onderbeen in een knak. Ze hebben mij uit dat bos gedragen met twee man. En ik moest mijn been vastpakken en aaneen houden met mijn eigen handen. Een jaar heb ik platgelegen, en twee keer hebben ze dat been opnieuw moeten breken omdat den doktoor het verkeerd aan elkaar had gezet."
Dat was Siberië, zegt hij. En dat er in Gestel (bij Meerhout) nog een motorclub is die ook Siberië heet, dat is misschien ook iets voor u? En dat hij in die jaren vijftig niet eens wist dat Siberië een land was. Siberië betekende gewoon "alle dagen hard werken" en verder niks. En dat hier in Werbeek een stuk grond is dat Het Rusland heet. Ja jong, hoe komen ze aan al die namen?!
Jos Adriaensen (links): “Ik heb nog heide ontgonnen in Siberië nabij Arendonk. Ik wist toen niet dat Siberië een land was. Siberië betekende gewoon alle dagen hard werken,en verder niks.” © Jan Hertoghs
Kouwenberg in Vorselaar is op het eerste gezicht een teleurstelling. Een groot uitgevallen woonerf waar om vijf uur nog weinig licht in de huizen brandt. Maar dan stopt er een bestelwagen waaruit een Kouwenberger stapt. Het is Meco Jasari (28) en hij komt uit Mitrovica, in Kosovo. Elf jaar woont hij in België en "dit is de eerste keer" dat hij een winter ziet. En of ik weet dat zijn geboorteland heel strenge winters kent? Dagen van min vijfentwintig en sneeuw tot hier, hij wijst tot boven zijn middel. En dat hij nog iets van de winter ginder gaat vertellen, "iets dat u nog nooit gehoord zal hebben". En dan verhaalt hij hoe de kinderen in Mitrovica zelf hun ski's maken. Hij wijst op een krat mineraalwater. "Van zo'n plastic bak maken ze het. Het onderstuk zagen ze eraf en het bovenstuk zagen ze in twee delen. Dat zijn de delen met de afgeronde hoeken, en die binden ze onder hun schoenen met een touw of een riempje." En om de piste te prepareren gingen alle kinderen staan schuifelen op een hellinkje, tot de sneeuw hard en glad was en dan schoven ze met hun krattenlatten twintig meter naar beneden! Hij is zichtbaar fier dat hij het kan vertellen. "Wij zijn maar een arm land. Met weinig speelgoed voor de kinderen. Maar wij zijn vindingrijk, heel vindingrijk."
Vijf winteroorden heb ik bezocht. Maar er zijn er nog: Ijshoute, Koudeborn, Koudehaard, Koudekeuken, Wakken, Wintershoven, Winterkeer en niet te vergeten: Koudekot (bij Dranouter). En allemaal liggen ze in dat opwarmende België.
En dan is er nog de man die de letterlijke koudeplekken zoekt. Karel Holvoet is "koudejager", en heeft één doel: de allerkoudste plek van België vinden.
«Ik zoek het op de Hoge Venen, traditioneel de koudste regio van ons land. Daar ben ik locaties beginnen uittesten en de koudste plekken zijn kleine valleien met een rivier en veel veenmoeras. Vooral dat veen is belangrijk, dat slaagt er blijkbaar in om de kou goed vast te houden.
Mijn koudste plek totnutoe is Grand Bongard, dat is tussen Mützenich en de Botrange. Daar heb ik op dinsdag 19 december min 32,2 gemeten. De officiële waarneming van die dag spreekt van min 17 op de Botrange. Dat is een meting onder thermometerhut, aan de grond mag je dan rekenen op een - 23 à -24. Dan ben ik fier dat ik in diezelfde omgeving een plek weet waar het nog eens àcht graden kouder is. Het was dan nog een bewolkte nacht, met een heldere lucht had het nog veel kouder kunnen zijn!
Je metingen blijven natuurlijk officieus omdat ze niet onder thermometerhut gebeuren.
«Dat klopt. Maar zolang er geen systeem is om zo'n thermometerhut te verplaatsen, ben ik gedwongen om op de grond te meten. Maar dan nog is het objectief om naar de koudste plek te zoeken. Het KMI heeft ook waarnemingsposten die aan de grond meten, en ik maak me sterk dat ik plaatsen kan vinden die kouder zijn.
Hoeveel thermometers drop je zo in de Venen?
«Ik leg er meestal vijf, waarvan drie op de Venen en twee in de wijdere omgeving. Ik ga bij valavond de natuur in en zorg dat mijn voetsporen zo min mogelijk zichtbaar zijn. Ik wil immers niet dat anderen mij zien en die meters oprapen, ze kosten tachtig euro per stuk. De thermometer van Grand Bongard ligt het vérst. Daarvoor moet ik zo'n acht kilometer de Venen in. Vorige maandag ben ik er nog geweest, dat was anderhalf uur door sneeuw en ijs ploeteren. Ik ben ook al door ijs gezakt, dat ik een halve meter in dat kouwe moeraswater schoot. Dan rol ik mij met m'n natte broek en schoenen door de losse sneeuw. Dat heb ik van Dixie Dansercoer afgekeken, die droge losse sneeuw zuigt al het water uit je kleren.
En dat allemaal voor een streepje op de thermometer.
«(Lacht) ja, je moet er iets voor over hebben. Ik hou ook van die desolate plekken waar zo goed als niemand komt. Ik heb zo al veel reeën gezien, en een prachtig edelhert, en vorige week nog een gigantisch everzwijn.
En die beesten zien op hun beurt een tweevoeter die met een thermometer door de sneeuw baggert?
«'t Klinkt misschien freaky. Andere mensen kijken gewoon naar de thermometer aan hun tuinmuur. Ik stap in mijn auto, rij tweehonderdveertig kilometer en stap dan nog eens een paar uren door bos en hei om vijf thermometers te droppen. En de week daarop rij ik opnieuw dat hele eind om ze op te pikken en alle waarden te controleren. Ik ben ook al enkele nachtjes blijven logeren in de buurt, dan kon ik ze gelijk de volgende dag controleren. In feite is dat zottenwerk, al die verplaatsingen, al die benzine, dat manueel controleren, zo'n dingen zouden met een computer gelinkt moeten zijn. Maar ja, dat budget heb ik niet. Volgende week wil ik al nieuwe thermometers gaan kopen. De meters die ik nu heb, gaan maar tot min 36 en dat is veel te warm. In Eynatten is een bedrijf dat thermometers uit de ex-DDR verkoopt, onverwoestbare alcoholmeters die tot min veertig en min vijftig gaan.
Je wil in België een "min veertig" ontdekken.
«Officieel is op 20 januari 1940 de koudste temperatuur van België gemeten. Dat was in Rochefort: - 30,1 onder thermometerhut. Aan de grond is dat misschien - 38 geweest. Dus als ik in de Venen ergens min 40 kan meten, dan heb ik dat record officieus geklopt. Ik hoop dat het me zal lukken.
In Vlaanderen ben ik evengoed op zoek naar de koudste plek. Hier in Dworp is er de wijk Bruineput, dat is een kom tussen heuvels van vijftig-zestig meter, en dat is alvast één van de koudste plekken in Vlaanderen. Vorig jaar januari heb ik daar -25,9 gemeten aan de grond. 't Is ook een dichtbewoonde wijk, dus ik vraag me af hoe hoog de verwarmingskosten daar zijn en of de auto's daar meer startproblemen hebben dan elders. (Noot: intussen heeft hij een nieuwe koudste plek gevonden. In Limburg, in Oudsbergen.)
Vanwaar die fascinatie voor kou en sneeuw?
«Ik heb dat van kindsaf. Sneeuw zien we maar weinig in Vlaanderen, dus elke sneeuwval is een belevenis. En als er geen sneeuw is, dan ga ik 'm opzoeken: in de Venen, de Eifel of soms ook de Alpen. Ik hou van die diepe stilte als het gesneeuwd heeft. Ik loop ook graag te zwoegen door zo'n dik tapijt. Helemaal alleen in de Venen, zonder gsm, gps of zaklamp. Gewoon om te zien of ik me kan redden in zo'n extreme omgeving. Ik vind de winter ook een kracht, het is nog altijd een seizoen dat respect afdwingt: alle verkeer, iedereen moet zich aanpassen en gehoorzamen aan dat natuurelement. “